Page images
PDF
EPUB

der hooge regeering als van leden van eene der beide Kamers, in Frankrijk kan men in hen slechts zien de gedelegeerden der meerderheid gehouden de bevelen van hen, uit wier midden zij voortkomen, op te volgen of heen te gaan. Zij moeten gehoorzame dienaren zijn die «dans la hiérarchie de la soumission sont placés au sommet pour obéir à tout le monde. 1)

De ministers, wier kracht in het parlementaire stelsel gelegen is in de voortdurende medewerking van eene aaneengesloten meerderheid der vertegenwoordiging, welke hun het bestuur in handen heeft gegeven, kunnen in Frankrijk slechts steun vinden in een samengaan van partijen, wier onderlinge veten den ministers alle zekerheid ontneemt van eene eenigzins duurzame werkkring.

Heeft de intieme verhouding van den minister tot het Parlement in Engeland en België de strekking de positie van het kabinet te versterken, in Frankrijk in zijn republikeinschen staatsvorm niet in het bezit van een voldoend tegenwicht tegenover de macht der vertegenwoordiging, leidt zij, door gemis van eene onontbeerlijke parlementaire organisatie, schier tot machteloosheid der regeering.

1) »La République en 1883" p. 578.

HOOFDSTUK II.

NEDERLAND.

§ 1. Geschiedkundig overzicht der grondwettelijke bepalingen.

De revolutie op het einde der voorgaande eeuw heeft ook hier, evenals in Frankrijk, de leer der trias politica in de hernieuwde inrichting van den staat doen huldigen. Geheel in overeenstemming met de Fransche constitutie van 1795, welke de uitoefening van elk bezoldigd staatsambt onvereenigbaar verklaart met het lidmaatschap der vertegenwoordiging, luidt art 34 der staatsregeling van 1798: »Zij, die ambten of bedieningen van 's lands wege bekleeden, worden daarvan ontslagen zoodra zij als leden van dit (vertegenwoordigend) lichaam zitting nemen. Gedurende den tijd hunner zittinge, wordt een ander in hunne plaats aangesteld door diegenen, aan welke de begeving staat dier ambten of bedieningen." Ook kunnen de leden van het Vertegenwoordigend lichaam bij de benoeming der acht agenten niet in aanmerking komen, want het volgende artikel bepaalt: »Aan geen der leden van dit Lichaam wordt,

gedurende den tijd zijner zitting, eenig ambt of bediening opgedragen". Evenals onder het Directoire moet men de Ministers beschouwen als bloote dienaren van het Uitvoerend bewind, nagenoeg zonder aanraking met de vertegenwoordiging.

De Staatsregeling van 1805 bestendigde deze onvereenigbaarheid, doch alleen ten aanzien van eenige categoriën hooge ambtenaren. waaronder ook de »>Secretarissen van Staat" begrepen zijn. 1)

De Constitutie van 1806 geeft eene dergelijke bepaling en sluit de »>Ministers van Staat" van het lidmaatschap der vergadering van Hun Hoog Mogende uit. 2)

Blijkens zijne Schets 3) was van Hogendorp geen voor

1) Staatsregeling van 1805 art. 25: De leden van de departementale besturen, de Secretarissen van Staat, de leden van den Staatsraad, van den Raad van financiën en van de Gerechtshoven, vermogen geen zitting te nemen in de vergadering van Hun Hoog Mogende, dan na alvorens afstand te hebben gedaan van de Posten, welke zij bij hunne benoeming bekleedden.

2) Constitutie van 1806 art. 53: De leden van Hun Hoog Mogende mogen tegelijkertijd noch „Minister van Staat", noch effectieve leden van den Staatsraad, noch van eenig nationaal Collegie, noch leden van een Departementaal bestuur, Raad van Financiën of eenig Gerechtshof zijn, noch te gelijkertijd een der voorname comptabele of andere hooge ambten bekleeden.

3) Schets art. 38: Alle leden van de vergadering der Staten-Generaal kunnen tevens Raadpensionaris, hoofd van een ministrieel departement, Staatsraad, Gezant buiten 's lands, Groot officier van het huis van den Vorst, Lid van eene Provinciale Staatsvergadering, lid of minister van een der hooge Gerechtshoven, lid van een Provinciaal Gerechtshof en Staf-officier op de vloot en in de armee zijn.

stander van dat stelsel van uitsluiting; hij vond, dat iedereen tot het lidmaatschap der vertegenwoordiging moest kunnen toegelaten worden. Daar deze liberaliteit geheel streed met hetgeen tot dusverre als het beste was aangenomen, vond hij het gewenscht de vereenighaarheid van bepaalde waardigheden, zooals voor die van minister, te constateeren. De commissie, welke de grondwet van 1814 voorbereidde, was het in hoofdzaak met hem eens. Dienovereenkomstig vindt men in deze grondwet geene algemeene uitsluiting van bezoldigde staatsdienaren, doch alleen van enkele genoemde ambtenaren, onder wie niet de ministers. 1) Dat men zich die vereeniging van het ministerschap en het kamerlidschap hoogstens als een toeval heeft voorgesteld, is op te maken uit hetgeen onmiddelijk voorafgaat, namelijk het voorschrift, dat de kiezers verplicht hunne afgevaardigden te zoeken onder de ingezetenen van hunne provincie. Uit dit laatste voorschrift, dat niet geheel los is van den ouden federalistischen geest, en daarom alleen al zich tegen de cumulatie verzet, volgt, dat een minister geen mandaat kan ontvangen dan uit handen van hen, die kiezers zijn in de provincie, waar de zetel der regeering is gevestigd. Bovendien zoude een afgevaardigde, uit een ander gewest afkomstig, wanneer hij het ministerambt aanvaardde, bij de eerstkomende ver

1) Grondwet 1814 art. 60:

[ocr errors]

al. 4. Geene der andere hooge ambtenaren zijn van die benoeming uitgesloten.

kiezing in zijn district niet meer in aanmerking kunnen komen voor eene herkiezing,

De redaktie van ons tegenwoordig artikel 94 al. 1 hebben wij te danken aan de Commissie voor de grondwetsherkiezing van 1815, en art. 54 van de Charte constitutionnelle zal aan hare totstandkoming wel niet geheel vreemd zijn. In die Commissie kwam de vraag der vereenigbaarheid ter sprake. Het rapport door haar den 13 Juli 1815 aan den Koning uitgebracht, licht het voorgestelde artikel aldus toe: »Pour développer les motifs des projets de lois, pour faire connaître et apprécier les vues du gouvernement, pour faciliter les modifications utiles, les chefs des départements d'administration générale entreront dans l'une et l'autre Chambre des États-Généraux; mais cette faculté qui leur est accordée pour éclairer l'assemblée, ne leur donne pas le droit de concourir par leur vote aux resolutions qu'elle doit prendre.» 1) Deze toelichting laat dus de vraag der vereenigbaarheid vrij wel onaangeroerd en verdedigt alleen het recht der ministers de vergaderingen der Staten-Generaal bij te wonen en aan hare beraadslagingen deel te nemen, eene bevoegdheid, van welke de grondwet van 1814 niet spreekt. Vele leden der Commissie waren niet overtuigd van de zelfstandigheid der afgevaardigden tegenover de regeering,

1) cf. Raepsaet: Journal p. 340.

« PreviousContinue »