VRUCHTAFDRIJVING. L. G. GREEVE, De conatu partus abacti, door Mr. A. DE PINTO, VIII, bl. 134. VRUCHTGEBRUIK. Studie naar aanleiding van Fr. VAT. § 47, door Mr. J. KAPPEYNE VAN DE CAPPELLO, X, bl. 214. VRIJGELATENE TE ROME. Aanteekening op een opstel deswege, door Mr. C. L. SCHÜLLER, VI, bl. 160. W. WEGEN. Resolutie der Gedeputeerde Staten van Zuidholland; de judicature ter zake van overtreding op het stuk der uitsluitend aan de regterlijke magt verbleven, VII, bl. 479. WERKINRIGTINGEN (De) voor armen uit een staathuishoudkundig oogpunt beschouwd, door Mr. W. C. MɛES, VI, bl. 621. WHEATON (H.). Levensschets van —, IX, bl. 325. WILLEM II (lets over) en den Raadpensionaris FAGEL, naar aanleiding van L. E. LENTING, specimen historico-politicum de CASPARO FAGELIO, door Jhr. Mr. H. J. VAn der Heim, X, bl. 565. WISSELREGT. S. M. S. MODDERMAN, De literarum cambialium indossamento, juris imprimis Neerlandica habita ratione, door Mr. A. DE PINTO, VII, bl. 314. lets over protesten van non-acceptatie of van non-betaling van wissels aan de woonplaats van eenen buṛtenlandschen gezant in ons Koningrijk, door Mr D. POLAK DANIELS, VIII, bl. 529. Het begrip van wissel in art. 100 van het Wetboek van Koophandel vergeleken met dat van de Algemeene Duitsche wisselwet, door Mr. G. KIST, X, bl. 79. WOONPLAATS VAN EEN BUITENLANDSCH GEZANT. Zie Wisselregt. WRAKING. L. A. A. VAN WENSEN, De recusatione judicis, door Mr. DAV. H. LEVYSSOHN, X, bl. 334. Z. ZEDELIJKE VERBETERING DER GEVANGENEN. 21ste Algemeene Vergadering van het Nederlandsch Genootschap tot, VIII, bl. 307. ZEDELIJKE LIGCHAMEN. J. POLs, de corporibus moralibus, X, bl. 635. ZEE (Regt op de). B. D. H. TELLEGEN, De jure in mare imprimis proximum, door Mr. J. DE WITTE VAN CITTERS, X, bl. 329. ZEEROOF. Zie Kaapvaart. ZEGELWET, Wijziging in de in België, X, bl. 330. ZELFVERDEDIGING TEGEN GEWELD. E. DE MAN, De vindicta privata, door Mr. DAV. H. LEVYSSOHN. VIII, bl. 618. ZEVEN-KINDEREN-WET. Onderzoek omtrent eenige regtsvragen, voortvloeijende uit de toepassing der wel van 29 Nirôse, an XIII, door Mr. Dav. H. LEVYSSOHN, VIII, bl. 1. -De quaestie deswege ook in België aanhangig, VII, bl. 477. ZWOLSCHE DIEP. L. OLDENHUIS GRATAMA, De Tolquestie van het toegelicht, door Mr. A. DE PINTO, X, bl. 320. VI, bl. 585. 159, VI, bl. 172. 160, IX, bl. 158. 161, VII, bl. 55, 273. VIII, bl. 350, 575, 587 IX, bl. 559, 682; 163, IX, bl. 302, 370, 374. 166, VI, bl. 478; IX, bl. 365. 167, VIII, bl. 350. 171, VI, bl. 408. 139, VI, bl. 15. 141, VI, bl. 16. 142, VI, bl. 17. 143, VI, bl. 20, 25; 172, VI, bl. 408. Art. 148, X, bl. 312, 371. 149, X, bl. 313. Art. 173, X, bl. 360 enz. B. REGTERLIJKE ORGANISATIE ENZ. (WET OP DE). Art. 1, X, bl. 119. 2, IX, bl. 413. 4, VIII, bl. 544, 546, 550, 5, VIII, bl. 547, 549. 10, VIII, bl. 410. 20, VIII, bl. 508, 509, 510, 29, X, bl. 359. 38, VIII, bl. 430. 38-42, IX, bl. 215, 620. Art. Art. 43, VIII, bl. 582. 44, VI, bl. 541, 550. 49, VIII, bl. 411. 65, IX, bl. 371. 87, IX, bl. 374. 92, VI, bl. 646. 93, VI, bl. 227, 550 enz. X, bl. 127. 103, X, bl. 347, 550. 144, VIII, bl. 412. 112, X, bl. 119. 149, X, bl. 313. C. OVERGANG (WET OP DEN). |