Page images
PDF
EPUB

kan mij daarmede moeijelijk vereenigen. Ik blijf integendeel nog altijd dat gedwongen verklikkers-stelsel, waarvan het artikel een uitvloeisel is, beschouwen als hoogst aantootelijk, onregtvaardig en onzedelijk; maar daarenboven als onnoodig, indien men slechts zorgt voor cene politie, die hare pligten kent en behartigt; en eindelijk, zoo als het hier voorkomt, voor geheel overtollig, omdat men een bevel geeft, zonder eenigen waarborg voor gehoorzaamheid, omdat men verpligt tot aangifte, zonder op de niet-aangifte eenige straf te bedreigen. Dat schijnt mij uiterst inconsequent.

Daarentegen vereenig ik mij gaarne met het gezegde op pag. 30, dat op den regter de zedelijke verpligting berust, om den bloed- of aanverwant, die als getuige geroepen wordt te onderrigten van het regt, dat hem de we geeft, om zich van het afleggen van getuigenis te verschoonen. Vele eenvoudige lieden zijn van dat regt ten eenemale onkundig, en zouden er niettemin gretig gebruik van maken, indien zij het kenden. Het is de pligt des regters te zorgen, dat van den getuige niet bij verrassing worde afgeperst eene verklaring, die zijn vader, zijn zoon of zijn broeder op het schavot kan brengen, en die de wet niet van hem vordert.

Ik merk hier ten slotte nog op, dat vooral de leer van het bewijs, voor zoo ver die hier ter sprake komt, misschien wel eene meer volledige behandeling verdiend had. Van het duistere en onbegrijpelijke art. 445 Weth. van Strafvordering verneemt men eigenlijk niets meer dan den blooten inhoud.

Bij het tweede gedeelte heeft de schrijver vooral het oog gevestigd gehad op het laatste ontwerp van een Wetboek van Strafregt, aan de Staten-Generaal aangeboden; en het is daaraan toe te schrijven, dat hier zelfs misdrijven worden behandeld, waarvan de Fransche Code Pénal in het geheel niet gewaagt; en, indien het ons eenmaal gebeuren mogt, dat wij werkelijk een eigen

strafwetboek kregen, dan zal dit zeker aan dit werkje eene blijvende waarde verzekeren. Voor mij echter, en voor velen met mij, begint dit dagelijks meer te behooren tot de pia vota en de lucht-kasteelen.

De schrijver onderscheidt hier: 1o, strafbare daden, die uit hoofde van bloed- of aanverwantschap niet worden gestraft, als: hulp verleenen tot het ontsnappen uit de gevangenis, het verbergen van misdadigers en diefstal; 2o. misdrijven, die ligter worden gestraft, uit hoofde van bloed of aanverwantschap, als: bedelarij, door meer personen gezamenlijk, willekeurige opsluiting van kinderen door hunne ouders en kindermoord; de schrijver is kennelijk de tegenwoordig door de regtsgeleerden vrij algemeen aangenomen, en bij het zoo even genoemde ontwerp te regt gehuldigde, leer toegedaan, dat kindermoord bij de moeder minder zwaar behoort te worden gestraft, dan bij vreemden; 3°. misdrijven, die zwaarder worden gestraft in bloed- of aanverwanten, als: vadermoord, slagen en wonden, verkrachting en gewelddadige aanslag op de eerbaarheid en bevordering van ontucht; en 4o. daden die alleen tusschen bloed- en aanverwanten misdadig en strafbaar zijn, namelijk bloedschande.

Ik veroorloof mij ook over dit alles slechts twee opmerkingen.

En wel vooreerst: wanneer de schrijver de vraag behandelt, of de ontvreemding tusschen bloed- en aanverwanten, bij art. 380 C. P., van alle straf ontheven wordende, daardoor ophoudt diefstal te zijn, dan wel of zij, hoezeer misdaad, slechts voor dit bijzonder geval, van straf verschoond wordt, op pag. 98, zegt dat die vraag daarom van gewigt is, omdat het daarvan zal afhangen, of eene zoodanige ontvreemding moet worden gehouden voor verzwarende omstandigheid van den doodslag, waarmede zij gepaard gaat; dan kan dit op zich zelve juist zijn; maar het komt mij voor, dat van die vraag niet minder afhankelijk zijn zal het lot van hen, die zich aan zulke

onvreemding medepligtig maken anders dan door heling of aanwending ten eigen voordeele, der ontvreemde voorwerpen, in welk geval bij art. 380 alleen uitdrukkelijk voorzien wordt.

De gronden, waarop op pag. 147 de onbepaalde regel, dat vadermoord nooit verschoonbaar, en daarom nooit voor verzachting van straf vatbaar is, wordt afgekeurd, komen mij voor, hoezeer niet nieuw, zeer juist te zijn.

A. D. P.

De

J. C. L. A. NEDERMEIJER VAN ROSENTHAL. deportationis poena eaque cum carcere solitario conjungenda. Lugd. Bat. 1846. - 64 pag. in 8°.

De deportatie is één van die onderwerpen, die tegenwoordig aan de orde van den dag, misschien moet men liever zeggen aan de orde der discussie, zijn. Ondertusschen geloof ik niet, dat er over de doelmatigheid der zaak zelve zeer groot verschil van gevoelen bestaat; maar meen ik integendeel, dat men elkander beter verstaan zou, indien men niet somtijds gebruik en misbruik verwarde; en ook deze verhandeling kan daarvan het bewijs leveren.

Men zou zich omtrent de strekking, zoowel als omtrent den inhoud van dit niet onbelangrijk geschrift bedriegen, indien men daarin eene uitgewerkte verhandeling over de deportatie zocht; men vindt het standpunt waarop zich de vraag thans bevindt, meer aangewezen, dan eene volledige beschouwing der vraag zelve. De reden hiervan is, omdat de schrijver zich een beperkter doel, het betoog eener meer speciale thesis, voorstelde. Dit zal later blijken.

In het eerste gedeelte, over de straf van deportatie ор zich zelve, vindt men vooreerst kortelijk geleerd, wat deportatie is (pag. 8-10), en hoe zij tegenwoordig

in Frankrijk, Rusland en Engeland wordt toegepast (pag. 10-19). Daarna volgt eene opgave der gronden tegen de deportatie, en meer bepaaldelijk tegen de Engelsche deportatie, aangevoerd (pag. 19-23) en de wederlegging daarvan (pag. 23-28). Zeer te regt merkt de schrijver daarbij op, dat alle die gronden veel meer subjectief dan objectief zijn, en wel kunnen bewijzen tegen de wijze, waarop men de deportatie uitvoert in Engeland, maar niet tegen de straf zelve. De bestrijders der deportatie maken zich daarbij schuldig aan dezelfde dwaling, als zij, die de geheele instelling der jury veroordeelen, op gronden die alleen aantoonen, dat hare inrigting in Frankrijk verkeerd is, en dus aan de verwachting, die men van haar heeft, niet voldoet. De deportatie op eene andere wijze toegepast, met vermijding der vele en groote fouten van de Engelsche praktijk, zou alle die zwarigheden doen vervallen.

De deportatie wordt voorts verdedigd als regtvaardig jegens den veroordeelde, nuttig voor den staat, niet strijdig met het volkenregt, een verwijt, dat met meer regt gedaan wordt aan de verbanning, door middel waarvan de staat zijn grondgebied zuivert van een ballast, om dien op dat zijner naburen te werpen; en eindelijk als niet onregtvaardig jegens de ingezetenen der kolonie, waar men de gedeporteerden overbrengt, mits maar de noodige maatregelen genomen worden om de de kolonisten tegen misdadige aanrandingen en rustverstoringen der gedeporteerden te beschermen, hetgeen gemakkelijk geschieden kan.

Maar er is nog eene andere bedenking tegen de deportatie in het midden gebragt; de straf zou namelijk niet afschrikwekkend ziju. Ik zou denken, dat ook dit alweder afhangt van de wijze, waarop zij wordt uitgeoefend. Wat men van zoo vele zaken zeggen kan, men kan het ook van deze zeg mij eerst hoe uwe deportatie zijn zal, en ik zal u zeggen, of zij goed of slecht is. De een

zame opsluiting is tegenwoordig vrij algemeen erkend, als ééne der heilzaamste straffen; maar volgt daaruit nu, dat men haar door den modus quo niet zoo kan bederven, dat zij inderdaad aller afkeuring verdient? De ondervinding en de geschiedenis leeren het tegendeel; en wilde men eenmaal die straf invoeren op de wijze, waarop zij b.v. in ons laatst aangenomen strafwetboek voorkomt, men zou zich zeer waarschijnlijk in alle zijne schoone bespiegelingen, en in de goede verwachtingen, die men met regt van de zaak in het algemeen heeft, zeer te leur gesteld vinden.

De schrijver geeft echter die oplossing niet; maar hij stemt integendeel de juistheid der opmerking in zekere mate toc. Hij is echter van oordeel, dat die zwarigheid zal worden vermeden, indien men de deportatie vereenigt inet de cenzame opsluiting. Hij gelooft namelijk, dat men den strijd over den langeren of korteren duur der eenzame opsluiting, zoo moet beslissen, dat die straf wel voor niet langer dan b. v. 6 of 7 jaren moet worden opgelegd, doch dat men den veroordeelde na het uiteinde der gevangenisstraf nog voor eenige jaren of voor altijd in deportatie moet laten doorbrengen. Dit is de thesis, die in het tweede en voornaamste gedeelte der verhandeling betoogd wordt.

Dit stelsel zal, meent hij, voldoen aan alle de vereischten eener regtvaardige straf, pag. 33-38; en het zal daarenboven twee groote voordeelen hebben boven iedere andere straf; er zal vooreerst minder vrees zijn voor herhaling van misdrijf, en wij zullen, bij het waarschijnlijk vooruitzigt, dat ook onze kolonien zich vroeger of later zullen vrijmaken, ons, door er op die wijze meer Nederlanders te vestigen, van meer betrekkingen voor onzen handel verzekeren.

De juistheid van sommige redeneringen van den schrijver gaarne toegevende, zou ik niettemin zeer aarzelen om van zijn voorstel de proef te nemen.

« PreviousContinue »