Page images
PDF
EPUB

te laten als hij oirbaar zal achten. In den zevenden titel van schipbreuk, stranding en zeevonden wordt het toezigt over de ambtenaren der strandvonderij en het beheer van gestrande en opgevischte goederen, dat bij ons wordt uitgeoefend door den gouverneur der provincie en de gedeputeerde staten, opgedragen aan het plaatselijk bestuur en deszelfs hoofd; en de oproeping tot reclame, die bij ons vier malen geschiedt van maand tot maand, behoeft in Indië slechts drie malen plaats te hebben (1). De begrooting van hulp- en bergloonen, bij ons opgedragen aan den regter, geschiedt in Indië door het hoofd van het plaatselijk bestuur, behoudens beroep op den gouverneur-generaal (2). De bepaling van art. 598, bij ons beperkt tot het geval, dat de goederen verwacht worden van buiten 's lands, is voor Indië algemeen (3). Art. 658 I. stelt een vonnis, in een vreemd land gewezen, in de plaats van een buitenlandschen regter, zoo als het bij ons heet (4). Wat de reden zijn

(1) Artt. 553-556 N. en I.

(2) Art. 564 N. en I.

(3) Art. 598 I.: «Het vermoeden, bij art. 270 vermeld, heeft ten aanzien van den verzekerde geene plaats, indien de verzekering is gedaan op goede of kwade tijding, mits, in dat geval, in de polis worde vermeld het laatste berigt hetwelk de verzekerde ten aanzien van het verzekerde voorwerp heeft bekomen; en mits, de verzekering voor rekening van eenen derde zijnde gesloten, in geval van schade deugdelijk blijke van de dagteekening van den last dien de lasthebber, tot het doeu der verzekering, bekomen heeft.»

<< Met dat beding, kan de verzekering alleen dan worden vernietigd, indien er bewezen wordt dat de verzekerde, of diens lasthebber, ten tijde van het sluiten der overeenkomst van de geleden schade heeft kennis gedragen.»>

(4) Art. 658 I.: «Een vonnis in een vreemd land gewezen, waarbij schepen of goederen, welke als bepaald onzijdig eigendom zijn verzekerd, verklaard worden geen onzijdig eigendom te zijn en daarom zijn prijs verklaard, is niet voldoende om den verzekeraar van het betalen der schade vrij te spreken, bijaldien de verzekerde bewijst, dat het verzekerde waarlijk onzijdig eigendom is geweest, en dat hij, bij den

mag dezer laatste verandering, vooral met het oog op de bijzondere indische natuur, valt moeijelijk te beseffen.

Eindelijk is, zoo als wij reeds gezien hebben, niet overgenomen de laatste titel uit ons wetboek van schepen en vaartuigen de rivieren en binnenwateren bevarende; maar alle de bepalingen van dien titel worden vervangen door één art., dat verwijst naar de thans bestaande voorschriften en gebruiken, en naar de veranderingen die de gouverneur-generaal, na het hoog geregtshof te hebben gehoord, geraden zal achten daarin te brengen. Datzelfde art. is ook toepasselijk gemaakt op schepen en vaartuigen niet op de europesche wijze getuigd (1).

DERDE BOEK.

Van voorzieningen in geval von onvermogen
van kooplieden.

Eerste titel. Van faillissement. De gewigtigste verandering, die deze titel heeft ondergaan, doch die reeds verwacht wordt door hem die hetgeen bij de behandeling van het burg. weth. (2), door ons over de weeskamers regter die het vonnis heeft uitgesproken, alle middelen aangewend en alle bewijsstukken ingediend heeft, om zoodanige prijsverklaring af te

weren. D

(1) Art. 748 I.: «Behalve de algemeen geldende voorschriften van artikel 309, zijn de bepalingen van dit boek, niet toepasselijk op inlandsche schepen en vaartuigen, van welken aard ook, niet op de Europesche wijze getuigd, en enkel van jaarpassen voorzien, noch op schepen en vaartuigen welke uitsluitend de rivieren en binnenwateren bevaren. Al wat tot deze schepen en vaartuigen en de daarover ontstaande geschillen betrekking heeft, zal, tot dat daarin nader zal zijn voorzien, geregeld en beoordeeld worden naar de thans bestaande voorschriften en gebruiken.»

a De Gouverneur Generaal is bevoegd om hierin, na het Hoog Geregtshof te hebben geboord, zoodanige veranderingen te brengen als hij geraden zal achten.»>

(2) Zie boven Themis, IX, 528-532.

is opgeteekend, gelezen heeft, is deze, dat de curatele over failliete boedels niet wordt toevertrouwd aan bewindvoerders door den regter te benoemen, onder den naam van curators, voogden of syndics, maar altijd en van regtswege behoort bij de weeskamers, of liever bij ieder faillissement aan de weeskamers moet worden opgedragen (1). Waartoe dit laatste dient, is ons minder duidelijk; als toch de weeskamer altijd curator zijn moet, als geen ander het zijn mag, waartoe dan eene bijzondere opdragt voor iederen boedel? Maar wat, als de regter die opdragt bij zijn vonnis van failliet-verklaring eens vergeet? Zal er dan een faillissement zijn zonder curator? Zoo als het artikel nu geschreven is schijnt het ja; maar was dit wel de meening? en waarom zich aan dat gevaar blootgesteld?

In boedels, welker actief vermoedelijk meer dan f 10,000 beloopt, kan de raad van justitie aan de weeskamer één of meer raadslieden toevoegen, die echter geen dadelijk beheer over den boedel hebben, maar welker roeping alleen is de weeskamer in hare werkzaamheden behulpzaam te zijn en voor te lichten. De raad van justitie bepaalt hun salaris bij de vereffening van den boedel (2).

(1) Art. 772 I. Hieruit volgt van zelf, dat overal waar bij ons de wet spreekt van curators, in de gelijkluidende bepalingen van het ind, wetb. de weeskamer daarvoor is in de plaats gesteld, zoo als in de artt. 761, 773-775, 779, 781. 782, 838, 839 I. enz., en dat de bepaling van art. 792 N., over de beëediging der curators door den regter-commissaris, in het indische wetboek moest wegvallen.

(2) Art. 773 I.: «De raad van justitie is bevoegd om, des geraden oordeelende, in boedels welker actief vermoedelijk meer dan ƒ10,000 beloopt, bij het vonnis van failliet-verklaring, of bij cene latere beschikking, als raadsman of raadslieden aan de weeskamer toe te voegen één of meer personen, te kiezen uit de voornaamste schuldeischers, of wel uit te goeder naam staande, en met de handelszaken van den schuldenaar bekende ingezetenen. De raad kan steeds, op voordragt van den regter

Andere wijzigingen van meer ondergeschikt belang zijn de volgende.

De bewaring der gereede penningen, die bij ons geschiedt volgens de voorschriften der wet, geschiedt in Indië overeenkomstig hetgeen bij de instructie voor de weeskamers is of zal worden vastgesteld door den gouverneur-generaal (1). De verzegelingen geschieden door de daarmede belaste ambtenaren (2); wie dat zijn, blijkt niet; vermoedelijk zijn die, of zullen zij worden aangewezen door den gouverneur generaal; het Regl. op de commissaris, of op verzoek van de weeskamer of van schuldeischers, na gehoord rapport van dien regter, het getal der raadslieden vermeerderen of verminderen, hen door anderen doen vervangen, of ook zonder vervanging ontslaan.>>

Art. 774 I.: «De aldus benoeinde raadslieden hebben geen dadelijk bebeer over den boedel, en zijn volstrekt onbevoegd tot de ontvangst van gelden, waarden, of andere voorwerpen van, welken aard ook, tot den boedel behoorende. Zij moeten de weeskamer zoo veel mogelijk in hare werkzaamheden, de curatele betreffende, behulpzaam zijn, en haar voorlichten. Zij zijn geregtigd om ter weeskamer inzage te nemen van de aldaar berustende boeken en papieren tot des gefailleerden boedel betrekkelijk, en bevoegd om aan den regter-commissaris zoodanige vertoogen te doen als zij, in het belang des boedels en der schuldeischers, noodig zullen achten, gelijk mede om, in geval van verschil van gevoelen met de weeskamer, zich bij verzoekschrift op ongezegeld papier te wenden tot den raad van justitie, die daarop, zonder vormen van proces en kosteloos, alleen op het rapport van den regter-commissaris, en, zoo noodig, na summier verhoor van de weeskamer, eene beslissing geeft, welke dadelijk in kracht van gewijsde overgaat.

[ocr errors]

Art. 775 I. «Bij de vereffening des boedels zal de raad van justitie, op voordragt van den regter commissaris, de salarissen der aan de weeskamer toegevoegde raadslieden regelen. Die salarissen kunnen, voor alle raadslieden te zamen, nimmer meer bedragen dan de helft van het loon hetwelk aan de weeskamer voor haar beheer mag worden toegekend.»> (1) Art. 797 I., vervangende art. 810 N.

(2) Overal waar bij ons gesproken wordt van den kantonregter, spreekt het indische wetboek van den ambtenaar met de verzegeling belast. Zie b. v. de artt. 753, 772, 781, 782 I., enz.

Themis, D. X, 1° St. [1849].

2

Burg. Regtsv. in art. 652, bedient zich van dezelfde algemeene uitdrukking. Het salaris van den curator is in Nederland één ten honderd van de ontvangsten, dat van de indische weeskamer DRIE ten honderd van de ontvangsten, twee ten honderd van de uitgaven, en één en een half ten honderd van de door haar ontvangen wordende kapitalen; daarentegen zijn in het indische wetboek de buitengewone toelagen voor buitengewone vacatiën vervallen (1). Weggelaten is art. 806 N., maar daarentegen heeft men twee nieuwe bepalingen in art. 795 (2) en in het laatste lid van art. 866 (3).

Tweede titel. Van surseance van betaling. De surseance van betaling,die bij ons wordt verleend door den hoogen raad, wordt in Indië verleend, niet door het hoog geregtshof, maar door den raad van justitie. De redactie van de meeste artikelen heeft hierdoor wel eenige verandering ondergaan; niettemin is de zaak, behoudens dit verschil, genoegzaam dezelfde gebleven; het onderzoek geschiedt op dezelfde wijze als in het moederland, en de raad van justitie kan, hangende hetzelve, even als bij ons, eene provisionele surseance toestaan (4). (1) Art. 849 I., art. 863 N.

(2) Art. 795 I.: «Wanneer de regter-commissaris zulks in het belang des boedels raadzaam acht, kan hij aan de weeskamer toestaan, alle of een gedeelte van de goederen en koopwaren, tot den boedel behoorende, te doen overbrengen op zoodanige plaats of plaatsen, als door de weeskamer zal of zullen worden aangewezen en door den regter-commissaris goedgekeurd, ten einde aldaar, onder behoorlijke voorzorgen, te worden bewaard.>>

(3) Art. 865, laatste lid : «Aan den Gouverneur wordt opgedragen, bij toepasselijkverklaring van dezen titel op de inlandsche of met deze gelijk gestelde volken, of op een gedeelte derzelve, ten aanzien dier personen bepalingen vast te stellen, welke in geest en strekking met die van het tegenwoordig artikel overeenkomen, en tevens in overeenstemming zijn met de zeden en godsdienstige begrippen van die volken.»

(4) Zie b. v. de artt. 887, 888, 896, 900 I., artt. 901, 902, 911, 912 N. enz.

« PreviousContinue »