Page images
PDF
EPUB

JUL 2 3 1929 7/23/29

Aan mijne Ouders.

INLEIDING.

Bij de behandeling van het recht van initiatief, het onderwerp van mijne dissertatie, meende ik de volgende indeeling te moeten kiezen.

In het eerste hoofstuk trachtte ik een overzicht te geven van het recht van initiatief, zooals wij het in de verschillende grondwetten van ons land vinden opgenomen.

In het tweede hoofdstuk was het mijn doel na te gaan, hoe het in 't buitenland met dit recht is gesteld. De Staatsinstellingen in Engeland en Amerika gaven mij tot eenigszins meer uitvoerige beschouwing aanleiding.

Vervolgens trachtte ik de vragen te beantwoorden, of eene zoogenaamde prise en considération, zooals dit in 1846 door het Reglement van Orde der Tweede Kamer was voorgeschreven, bij voorstellen uitgaande van het initiatief der leden, constitutioneel was, en of een dergelijk voorschrift praktisch nut opleverde, of dat men wijs deed door het in 1872 te doen vervallen; terwijl ik ten slotte de toepassing van het recht van initiatief aan eenige beschouwingen onderwierp.

HOOFDSTUK I.

Het recht van initiatief in onze Grondwetten.

Reeds aanstonds na de gebeurtenissen in ons land in den jare 1795 begreep men, dat het ontwerpen en vaststellen eener constitutie eene dringende noodzakelijkheid was, maar waarlijk niet zonder strubbelingen kwam onze eerste grondwet tot stand. Den 1sten Maart 1796 had de opening der Nationale Vergadering, »waarvan allen het hoogste heil des vaderlands verwachtten" 1), te 's-Gravenhage plaats en deze gebeurtenis werd gevierd door een burgerfeest, bestaande uit een allegorischen optocht en het planten van een vrijheidsboom, beiden kenschetsend voor den tijd, waarin men leefde. Zooals het reglement van orde vaststelde, werd aanstonds uit de leden der vergadering eene commissie van constitutie

1) CORNELIUS ROGGE. Geschiedenis der Staatsregeling voor het Bataafsche volk, pag. 26.

« PreviousContinue »