Page images
PDF
EPUB

Neurenberg 1529, 8. van Cuiacius Paris. 1585. fol. Met kritische en exegetische noten van Schrader 1832. 4. P. Krueger (1867 en 1868) hecht meer aan de oude manuscripten (de 88 bladen te Turijn met de glossa, en een volledig handschrift te Bamberg, beiden van de 9. of 10. eeuw), Huschke, (1868) meer aan Theophilus.

Van den codex vond Blume handschriften te Pistoja en Monte Casino, uit de 10. eeuw, (de 71 palimpseste bladen met grieksche scholiën te Verona bevatten slechts fragmenten) het door Niebuhr te Perugia gevonden handschrift uit de 9. eeuw, de Summa Perusina, is geen afschrift van den codex maar bevat een epitome (tot 1. 8 C. de donat. 8.53) in de taal der longobardische oorkonden. De eerste uitgaaf (der 9 eerste boeken) van den codex, verscheen 1475 fol. bij Peter Schoyffer van Gernssheim te Mainz.- De Tres libri te Rome 1576. De uitgaaf van Haloander te Neurenberg, 1530, folio, bevat de 12 boeken, en het grootste gedeelte der in- en subscrip. tiën. Ook in de niet geglosseerde editiën zijn de authentiken opgenomen. De volledigste uitgaaf is van E. Hermann in het corpus iuris van Kriegel.

In de geglosseerde uitgaaf van het volumen, bij Vitus Puecher Rom. 147 fol. zijn het eerst de 97 novellen, verdeeld in 9 collationes en 9 titels, gedrukt. Osenbrüggen heeft in het corpus iuris van Kriegel den griekschen text van Haloander en Scrijmgeour op vele plaatsen verbeterd. Eene kritische uitgave van de versio vulgata bevat het Authenticum Novellarum constitutionum Justiniani versio vulgata quam ex Codd. MSS., qui Berolini, Claustro-Neoburgii, Lutetiae Parisiorum, Monachii, Pistoriae, Vindobonae, aliis locis reperiuntur, prolegomenis, adn. crit., appendicib., quae var. lec. cont.,

instr. G. E. Heimbach Lipsiae 1846-1851 2 deel. 8. Het handschrift te Weenen is het volledigste.

Reeds de glossatoren hebben bijvoegingen tot het corpus iuris opgenomen, de longobardische verzameling van het leenregt (libri feudorum), eenige wetten van de keizers Frederic I, Frederic II en Coenraad II, die als decima collatio, waarin ook de vrede van Constance van Frederic I en de lombardische steden van 1183 is opgenomen, bij het authenticum geplaatst werd. In de nieuwere editiën zijn verder de 13 edicten van Justinianus (1558 door Scrymgeour uitgegeven), de novellen van Justinus II en Tiberius II, de sanctio pragmatica pro petitione Vigilii, de 113 Novellen van Leo, (door Scrijmgeour met hun aanhangsel uit het venetiaansch handschrift uitgegeven), eene bouwverordening van Zeno in l. 12 C. de aedif. priv. (8.10.) en de Canones Apostolorum opgenomen.

§ 5.

VAN DE VERSCHILLENDE WIJZEN WAAROP UIT HET CORPUS IURIS WORDT GECITEERD.

Bij de glossatoren en in het algemeen in de oudere literatuur, werd bijna algemeen met de beginwoorden zonder bijvoeging van cijfers aangehaald, b. v. Inst. de usucap. § aliquando etiam, of (later) § aliquando etiam Inst. de usucap.

L. generaliter D. (of ff 1)) de V. O. De novellen

1) ff. is uit een D. ontstaan, die, om te kennen te geven, dat het eene afkorting is, doorgehaald werd, geenszins uit II.

citeren de glossatoren: Auth. de hered. ab intest. § si quis colla. IX. tit. j. i. e. primo.

Nu is men gewoon het eerst de plaats uit den titel, dien men citeren wil, en wanneer deze meerdere paragraphen heeft, de bedoelde §, beide met cijfers, dan met de letter I (instituten), D (digesten) en C (codex) het regtsboek, en eindelijk den titel door woordelijke vermelding der rubriek (soms met verkorting) aan te wijzen, b. v.

§ 8 1. de usucap. et longi temporis possessionibus (2.6) 1. 12 § 1 C. qui potiores in pignore habeantur boek 8. tit. 18.

8.18. =

Het begin van den titel den titel in de instituten, of van eene lex heet principium, dan volgt eerst § 1. 1. 22 pr. § 6 D. mandati (17.1.) Bevat de aangehaalde titel slechts één fragment, dan wordt bij 1. (lex), fr. (fragmentum) of c. (constitutio) nog un. (= unica, um) gezet, b. v. 1. un. § 2 D. de off. cons. (1.10.) 1. un. § 9 C. de cad. toll. (6.51.) Is de er op volgende aan te halen plaats uit denzelfden titel, zoo zet men bij dezen in plaats van de rubriek van dien titel, eod. = eodem sc. titulo 1. 59 D. pro socio (17.1) 1. 63 § 8 eod. Wanneer de titelrubriek het leerstuk, dat men behandelt, te kennen geeft, zegt men h. t. hoc titulo; b. v. wanneer men bij het leerstuk van het huwelijksgoed den titel de iure dotium (23.3) wil aanhalen.

=

Bij pandectencitaten laat men soms de aanwijzing van het regtsboek weg, en in plaats van 1. 3 D. de legatis I. (in primo) schrijft men 1. 3 de legat. I. (30.) Authentiken in den codex citeert men: Auth. si qua mulier C. ad SC. Vellei. (4.29.)

Worden plaatsen uit den Theodosiaanschen en Justi

[ocr errors]

niaanschen Codex aangehaald, dan citeert men: 1. 5 Theod. Cod. de spectac. (15.5.) 1. 7 C. I. de feriis (2.12.) Novellen citeert men slechts met cijfers, volgens de nummer die zij in de verzameling van 168 thans hebben, b. v. Nov. 18 praef. of pr. Nov. 118 c. 1.. Sommigen citeren nu uitsluitend met cijfers, en noemen de leges in de pandecten fragmenta, in den codex constitutiones b. v. § 8 I. 2. 6. — fr. 3. D. 30. — c. 12 § C. 8. 18, eene wijs die het geheugen minder tegemoet komt.

[ocr errors]

§ 6.

TIJDVAKKEN.

Hugo stelt vier tijdvakken voor der inwendige geschiedenis van het rom. regt in navolging van Gibbon.

[ocr errors]

1) De gebruikelijke afkortingen bij aanhalingen uit de pan. decten zijn: de A. E. V. = actionibus emti venditi. (19.1.) de A. v. A. P. (of de A. P.) = acquirenda vel amittenda possessione (41.2.) de A. v. O. H. = acquirenda vel omittenda

hereditate. (29.2.)

[ocr errors]

de A. R. D. = acquirendo rerum dominio.

(41.1.) de B. P. bonorum possessionibus. (37.1.)

[blocks in formation]

[blocks in formation]

de C.

de C. et D. conditioni

de D. R. (of R. D.) =

bus et demonstrationibus. (35.J.) divisione rerum. (1.8.) de H. P. =

[blocks in formation]

de I. D. iure dotium (23.3.)

[blocks in formation]
[ocr errors][merged small]
[merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small]

de in integrum restitutionibus. (4.1.) de N. gestis. (3.5.) de O. I. origine iuris. (1 2.) obligationibus et actionibus. (44.7.) de R. C. (12.1.) — de R. I. = regulis iuris. (50.17.) nuptiarum. (23.2.) de R. V. = rei vindicatione (6.1.). — de

[merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small]

servitutibus praediorum urbanorum. (8. 2.) - de verborum obligationibns. (45.1.) — de V. S. = verborum significatione. (50.16.)

Het eerste van de oudste tijden, tot de twaalf tafelen (Holtius: tot de praetura. urbana, tot 387 u. c., 754— 367 vóór Chr.) De kindschheid van het regt.

Het tweede tijdvak, van de XII tafelen tot in het midden van de zevende eeuw, van 300-650 u. c. of 450-100, (vóór Chr. (Holtius: tot Augustus, van 387-724 u. c., 367-30 vóór Chr.) De jongelingsjaren van het regt.

Het derde, van het midden der zevende eeuw tot Severus Alexander; van 650-1000 u. c., van 100 vóór tot 250 na Chr. (Holtius: tot Constantinus.) Mannelijke jaren en bloei.

Het vierde tijdvak tot aan Justinianus. Verval.

Savigny, bij Pernice Grundris S, neemt dezelfde verdeeling voor de uitwendige regtsgeschiedenis, maar stelt het tweede tijdvak van de XII tafelen, tot Cicero (300-670. u. c., of 450-80 vóór Chr.)

Bruns, (in de Encyclopaedie van Holtzendorff) onderscheidt, het tijdvak der koningen, der republiek, het republikeinsche keizerrijk, het absolute keizerrijk.

G. F. Puchta, ueber die Perioden in der Rechtsgeschichte. Civ. Abh. n. 5,

« PreviousContinue »