Page images
PDF
EPUB

daaronder bevinden zich echter slechts 153 constituties van Justinianus; de overige zijn afkomstig van zijne opvolgers, of het zijn verordeningen van den Praefectus praetorio, terwijl eenige constituties tweemaal zijn opgenomen. De nieuwste uitgaven zijn die van Osenbrüggen 1849; Zachariä von Lingenthal 1881; Schöll en Kroll, welke laatste het werk van den eerste, die tijdens de uitgave overleed, voltooide, 1895. Men citeert bijv. Nov. 118 pr. (praefatio) of c. (caput) 3 § 1.

De verschillende bestanddeelen der Justiniaansche wetgeving, welke het eerst door Dionysius Gothofredus, 1583, werden uitgegeven onder den gemeenschappelijken titel Corpus juris civilis een naam die intusschen reeds bij de Glossatoren voorkomt zijn

in de handschriften en uitgaven tot in de 16e eeuw verdeeld in de vijf volgende volumina: I. Digestum vetus; II. Infortiatum; III. Digestum novum; IV. Codex, boek 1-9; V. Volumen parvum, bevattende de Instituten, Codex, boek 10-12, 9 callationes Authenticae, libri feudorum 1) (decima collatio).

met

De uitgaven van het Corpus Juris zijn deels geglosseerd de glosse van Accursius voorzien (zie hieronder § 30) —, deels niet geglosseerd. De eerste bekende uitgaaf zonder glosse is van 1518; een tijdlang vindt men uitgaven met en uitgaven zonder glosse; na 1627 verschijnen alleen niet-geglosseerde. Onder de oudere uitgaven verdienen vooral vermelding die van Haloander (1529-1531, 1541, 1570); Contius (1565, 1566, 1569, 1576) en bovenal de zeer talrijke en meest verspreide van Dionysius en Jacobus Gothofredus, 16e en 17e eeuw, met en zonder glossen, eigene critische en exegetische aanteekeningen en vermelding van overeenkomende plaatsen. Daartoe behooren ook die van Simon van Leeuwen (Amsterdam, 1663) en van Elzevir (Amsterdam, 1664): zoogenaamde pars secundus.

De nieuwste edities zijn: de Göttinger van Gebauer en Spangenberg, 1776-1797; Beck, 1825-1836; gebroeders Kriegel, 1833-1843 (de Instituten en Pandekten bewerkt door Kriegel, de Codex door Herrmann, de Novellen door Osenbrüggen). Tegenwoordig is verreweg de meest bruikbare de stereotyp-uitgave van Mommsen, Krüger, Schöll en Kroll (1872-1895).

Justinianus verbood op zijne wetten commentaren te schrijven, ,,cum per contrarias interpretantium sententias totum jus pene conturbatum est." De overtreders van dit verbod zouden ter zake van valschheid gestraft, hunne werken vernietigd worden. Toegestaan werd alleen de bewerking van letterlijke vertalingen (zzzz

), korte paraphasen en patitλz, verwijzingen naar overeenkomstige plaatsen. De nieuwe rechtsboeken met de vroegere bronnen

1) Deze werden, met nog andere bijvoegsels, door de Glossatoren in het Corpus juris opgenomen en komen ook nog in de meeste nieuwere uitgaven voor.

te vergelijken, zou niet geoorloofd zijn. Aanvulling en verklaring bleef uitsluitend voorbehouden aan den Keizer, „,cui soli concessum est leges et condere et interpretari." Aan de afschrijvers werd verboden, afkortingen (sigla) of cijfers te gebruiken; alles zou, op straffe van valschheid, voluit in letters worden geschreven.

Ons rest nog de vraag, hoe de uitlegger moet handelen, indien er strijd bestaat tusschen verschillende plaatsen in het Corpus Juris. De Novellen, die bestemd waren het recht te veranderen, gaan boven de Instituten, Pandekten en Codex; om dezelfde reden gaat de latere Novelle boven de vroegere.

Niet hetzelfde kan worden aangenomen bij antinomieën tusschen Instituten, Pandekten of Codex. Ofschoon deze rechtsboeken niet geheel gelijktijdig zijn ingevoerd, wenscht Justinianus ze toch beschouwd te zien als één samenhangend geheel. Tegenstrijdigheden tusschen plaatsen in verschillende dezer verzamelingen behooren dus evenzoo behandeld te worden als tegenstrijdigheden tusschen verschillende plaatsen in dezelfde verzameling.

Bij zoodanige antinomieën, die, niettegenstaande Justinianus' verzekering, veelvuldig voorkomen, behoort men nauwkeurig na te gaan, of wellicht de eene plaats de stof opzettelijk behandelt en eene bepaalde, gemotiveerde beslissing geeft en de andere het tegendeel slechts in het voorbijgaan uitspreekt; of de eene ook is een onnauwkeurig uittreksel uit de andere; of de eene beslissing op verscheidene plaatsen voorkomt, terwijl de andere misschien alleen staat; of de eene ook inhoudt een regel en de andere eene uitzondering; of zij elkander wellicht wederkeerig aanvullen of beperken; of eindelijk ook aan de tegenstrijdige uitspraken eene verschillende schakeering van feiten ten grondslag ligt (systematische vereeniging): „contrarium autem aliquid in hoc codice positum nullum sibi locum vindicabit nec invenitur, si quis suptili animo diversitatis rationes excutiet" (Const. Tanta, § 15).

Indien langs dezen weg de strijd niet kan worden opgelost, moet men onderzoeken, of niet de eene plaats den waren wil des wetgevers uitdrukt, terwijl de andere slechts historische beteekenis heeft, opgenomen uit vergissing of om het tegenwoordige door het. verledene op te helderen of om toegepast te worden op vroeger ontstane rechtsbetrekkingen (historische vereeniging).

Indien ook dit niet baat, blijft er niets anders over dan die beslissing aan te nemen, welke, indien geene der tegenstrijdige bepalingen bestond, consequent zou voortvloeien uit erkende rechtsbeginselen.

§ 28. HET ROMEINSCHE RECHT IN HET OOSTEN, NA DEN

DOOD VAN JUSTINIANUS.

Met den dood van Justinianus eindigt de geschiedenis der ontwikkeling van het Romeinsche Recht. Toch zijn de overblijfsels MODDERMAN-DRUCKER-TICHELAAR, Rom. recht I, 4e druk.

5

van het Grieksch-Romeinsche Recht van groot belang voor de kennis van het Corpus Juris, meer in het bijzonder voor de teksteritiek.

In het Byzantijnsche Rijk behielden de Justiniaansche rechtsboeken kracht van wet; ook bleven ze in de rechtsscholen in gebruik. Eene eerste noodzakelijkheid, zoowel voor de practijk als voor het onderwijs, was het bewerken van vertalingen in het Grieksch. Daaraan en aan het vervaardigen van paraphrasen en uittreksels het eenige wetenschappelijke werk, dat volgens de verordeningen van Justinianus geoorloofd was wijdden de juristen der 6e eeuw hunne krachten. In haar geheel bestaat nog eene Grieksche paraphrase van de Instituten, die aan Theophilus, een der samenstellers van de Instituten, wordt toegeschreven (de meest bekende uitgave is die van Reitz, Hagae Comitis 1751, de nieuwste is die van Ferrini, 1884-1897; zie ook hierboven bl. 61). Van de bewerkingen van Pandekten en Codex door Theophilus, Dorotheus, Stephanus, Thalelaeus en anderen zijn ons fragmenten bewaard in de straks te noemen Basilika en de daarbij behoorende Scholiën. De oorspronkelijke rechtsboeken werden door deze omwerkingen meer en meer verdrongen.

In de 8e en 9e eeuw ontwikkelden de Byzantijnsche Keizers nieuwen ijver op wetgevend gebied. Leo de Isaurier publiceerde omstreeks 740 eene Exλcy to Popo è sóng yescuév: een uittreksel uit het Justiniaansche recht met gewichtige veranderingen (uitgegeven door Zachariae in zijne Collectio librorum juris GraecoRomani ineditorum, 1852). Basilius Macedo vaardigde omstreeks 878 nieuwe Instituten uit, onder den naam van πρόχειρος νόμος, waarvan eenige jaren later nog eene herziening verscheen, 'Eлavayoyǹ To vopou, die echter niet tot wet is verheven.

Van het meeste belang is een derde werk, door Basilius Macedo begonnen, en door zijn zoon en opvolger Leo Philosophus (886-910) voltooid. In 60 boeken werden Pandekten, Codex en Novellen tot één geheel versmolten, met eenige wijzigingen volgens het nieuwere recht. Dit wetboek is bekend onder den naam van Basilika (à Beoihina vópipz). Reeds spoedig werden Scholiën er aan toegevoegd. De Basilika zijn grootendeels, de Scholiën gedeeltelijk bewaard gebleven. De nieuwste uitgave is die van Heimbach (7 deelen, Leipzig 1833-1879) met een supplement van Zachariae (Leipzig, 1846), en een supplement van Ferrini en Mercati (Leipzig, 1897).

Van denzelfden Keizer Leo zijn afkomstig 113 Novellen, die in de meeste uitgaven van het Corpus Juris als aanhangsel zijn opgenomen. Na de Basilika kwamen nog verschillende uittreksels en handboeken tot stand. Het laatste is het werk van Constantinus Harmenopulus, rechter te Thessalonica, omstreeks 1345 vervaardigd, onder den titel van de voμow to λeyouavo & Edßißhos (uitgegeven door Heimbach, Leipzig 1851).

§ 29. HET ROMEINSCHE RECHT IN HET WESTEN TOT AAN

DE GLOSSATOREN-SCHOOL.

De rechtsboeken van Justinianus waren dadelijk na hunne publicatie ook in Italië afgekondigd. In 554, na de verdrijving der Oost-Gothen uit Italië, bevestigde Justinianus hun wettelijk gezag.

Jura insuper vel leges codicibus nostris insertas, quas jam sub edictali programmate in Italiam dudum misimus, obtinere sancimus. Sed et eas, quas postea promulgavimus constitutiones, jubemus sub edictali propositione vulgari, et ex eo tempore, quo sub edictali programmate evulgatae fuerint, etiam per partes Italiae obtinere, ut una Deo volente facta republica, legum etiam nostrarum ubique prolatetur auct Pragm. a. 554, c. 11.

Vóór het beroemde werk van Savigny, Geschichte des römischen Rechts im Mittelalter (2e druk, 7 deelen, 1834-1851), werd wel aangenomen, dat de Justiniaansche rechtsboeken in de 6e eeuw spoorloos verdwenen, om zes eeuwen later, tengevolge van toevallige omstandigheden en een bevel van Keizer Lotharius II, als een feniks uit de asch te verrijzen. Savigny heeft aangetoond, dat het Romeinsche Recht voortdurend, onder den naam van Lex Romana, niet alleen in Italië, maar ook in de Bourgondische, Oosten West-Gothische, Frankische en Longobardische Rijken, zelfs in Engeland, alsmede in de Kerk (ecclesia vivit lege Romana) bekend bleef en toegepast werd. Er zijn uit dien tijd vele geschriften, die getuigen van beoefening van het Romeinsche Recht, ja tot op zekere hoogte van wetenschappelijke behandeling daarvan. Tot die geschriften behooren o. a.

1o. de Turijnsche Institutenglosse, waarschijnlijk nog ten tijde van Justinianus te Rome ontstaan, en in de tiende en volgende eeuwen met nieuwe aanteekeningen vermeerderd;

2o. Brachylogus juris civilis, een leerboek van het Romeinsche Recht, omstreeks 1100, wellicht te Orleans vervaardigd;

3o. Petri exceptiones legum Romanorum, eveneens een leerboek, uit de elfde eeuw.

Naast de rechtsschool te Rome, die door Justinianus was bevestigd, verrees er eene te Ravenna, terwijl men in de tiende en elfde eeuw eene derde aantreft te Pavia, waar Longobardisch, maar ook Romeinsch Recht wordt geleerd.

Volgens de voorstelling van Savigny moet intusschen de beoefening van het Romeinsche Recht in dit tijdvak zeer laag worden aangeslagen. De nieuwere onderzoekingen van Merkel, Stintzing, Ficker. Fitting. Chiapelli en anderen hebben daarop een gunstiger licht doen vallen. Het optreden der Glossatorenschool is gebleken eene niet zoo plotselinge verheffing der studie van het Romeinsche Recht te zijn, als men ook na Savigny had gemeend. Doch met levendigheid wordt gestreden - o. a. tus

schen Conrat en Fitting

over de vraag, hoe hoog de rechtskennis der vroegere Middeleeuwen moet worden gesteld; het resultaat van de onderzoekingen van Conrat op dit gebied vinden wij neergelegd in zijn nog onvoltooid werk: Geschichte der Quellen und Litteratur des römischen Rechts im früheren Mittelalter I, 1891.

§ 30.

DE GLOSSATOREN-SCHOOL EN DE COMMENTATOREN.

Omstreeks het jaar 1100 neemt de beoefening van het Romeinsche Recht eene nieuwe vlucht. Te Bologna treedt eene school van rechtsgeleerden op, die weldra eene groote vermaardheid krijgt. Volgens de overlevering werd de leeraar Irnerius tot de studie van het Romeinsche Recht gebracht, doordien de Justiniaansche rechtsboeken, aan Ravenna ontleend, hem toevallig bekend werden. Zeker is het, dat deze lrnerius in het begin der twaalfde eeuw te Bologna werkte, en dat van zijn optreden vooral de bloei der rechtsschool aldaar dagteekent. De roem, die van Irnerius en zijne opvolgers uitging, breidde zich uit over geheel Middel- en Zuid-Europa. Jongelieden van alle natiën togen naar Italië, om de lessen aan de school van Bologna bij te wonen.

De Bologneesche school, naar hare methode glossatoren-school genoemd, nam tot punt van uitgang het zuivere Romeinsche Recht. Irnerius en zijne opvolgers maakten op den tekst der rechtsboeken korte aanteekeningen van grammaticalen en juridieken aard; daarnaast treft men echter ook meer zelfstandige systematische bewerkingen van het Romeinsche recht aan. De glossatoren waren doorkneed in de kennis van het Corpus Juris. Voor de zuivering van den tekst (lectio vulgata) hebben zij ontzaglijk veel gedaan; met grooten ijver hebben zij de overeenkomstige en met elkander in verband staande plaatsen in de rechtsboeken opgespoord en bijeengebracht. Maar zij hadden geen zin voor historische studie en koesterden een afgodischen eerbied voor de uitspraken van het Corpus Juris. „De inhoud van het Romeinsche Recht was voor hen niet het resultaat eener eeuwenlange ontwikkeling, maar eenvoudig de wetgeving van Justinianus." De Glossatoren-school heeft het eerst de kennis van het Romeinsche Recht over Europa verspreid. Haar ïnvloed en gezag kunnen niet te hoog worden aangeslagen. In de veertiende eeuw hadden op vele plaatsen de glossen kracht van wet; in lateren tijd werden die deelen van het Justiniaansche recht, die niet geglosseerd waren, niet gerecipiëerd: plaatsen die niet van eene glosse voorzien waren, hetzij omdat de Glossatoren ze niet kenden of omdat zij ze niet voor toepassing vatbaar achtten dat zijn enkele fragmenten uit de. Pandekten, een aantal constitutiën uit den Codex en 71 Novellen werden ook in de gerechten niet als wet erkend. Quidquid non agnoscit. glossa, non agnoscit curia" zoo werd dit later uitgedrukt.

« PreviousContinue »