Page images
PDF
EPUB

vooral hare beginselen, bleven eeuwen lang gelden, al bracht de latere rechtsontwikkeling menige verandering teweeg.

Een der oudste Romeinsche commentatoren was Sextus Aelius Paetus (zie hieronder § 21), die in zijne Tripertita zich met de 12 Tafelen bezighield. Onder Augustus schreef Labeo een commentaar, later Gajus, uit wiens aanteekening plaatsen zijn opgenomen in de Justiniaansche verzameling.

Een aantal fragmenten omstreeks 100 der wet zijn tot ons gekomen, deels door woordelijke aanhaling bij de schrijvers, deels door bloote vermelding van den inhoud. In den nieuweren tijd heeft. men deze fragmenten verzameld en in zekere, voor een groot deel willekeurige, volgorde gerangschikt; zie Bruns, t. a. p., bl. 15–40.

Postea ne diutius hoc fieret, placuit publica auctoritate decem constitui viros, per quos peterentur leges a Graecis civitatibus et civitas fundaretur legibus: quas in tabulas eboreas perscriptas pro rostris composuerunt, ut possint leges apertius percipi: datumque est eis jus eo anno in civitate summum, uti leges et corrigerent, si opus esset, et interpretarentur neque provocatio ab eis sicut a reliquis magistratibus fieret. Qui ipsi animadverterunt aliquid deesse istis primis legibus ideoque sequenti anno alias duas ad easdem tabulas adjecerunt: et ita ex accedenti appellatae sunt leges duodecim tabularum. Quarum ferendarum auctorem fuisse decemviris Hermodorum quendam Ephesium exulantem in Italia quidam rettulerunt. Pomp. 1. 2 § 4 D. de O. J. (I, 2).

Percipietis etiam illam ex cognitione juris laetitiam et voluptatem, quod, quantum praestiterint nostri majores prudentia ceteris gentibus, tum facillime intelligetis, si cum illorum Lycurgo et Dracone et Solone nostras leges conferre volueritis: incredibile est enim, quam sit omne jus civile, praeter hoc nostrum, inconditum ac paene ridiculum: de quo multa soleo in sermonibus quotidianis dicere, quum hominum nostrorum prudentiam ceteris omnibus, et maxime Graecis, antepono. His ego de causis dixeram, Scaevola, iis, qui perfecti oratores esse vellent, juris civilis cognitionem esse necessariam. Cic., de orat., I, 44 § 197. . . . A parvis enim: Quinte, didicimus „si in jus vocat“ atque ejusmodi leges alias nominare . . . . . Cic., de leg., II, 4 § 9.

Jam cetera in XII minuendi sumptus sunt lamentationisque funebris, translata de Solonis fere legibus. Hoc plus, inquit, ne facito: rogum ascea ne polito. Nostis quae secuntur; dicebamus enim pueri XII, ut carmen necessarium, quas jam nemo discit. Extenuato igitur sumptu tribus riciniis et tunicula purpurae et decem tibicinibus tollit etiam lamentationem: mulieres genas ne radunto neve lessum funeris ergo habento. Hoc veteres interpretes Sex. Aelius, L. Acilius non satis se intellegere dixerunt, sed suspicari vestimenti aliquod genus funebris. L. Aelius lessum quasi lugubrem ejulationem, ut vox ipsa significat; quod eo magis judico verum esse, quia lex Solonis id ipsum vetat. Haec laudabilia et locupletibus fere cum plebe communia; quod quidem maxime e natura est, tolli fortunae discrimen in morte. Cic., de leg., II, 23 § 59.

Na de wet der 12 Tafelen bleef de wetgevende macht in handen van het volk, populus. Doch daarnaast deed zich het plebs gelden. De plebiscita, in de comitia tributa tot stand gekomen, werden langzamerhand met leges gelijkgesteld. Voor goed geschiedde dit door de Lex Hortensia (omstreeks 286 v. C.), welke bepaalde ut eo jure,

quod plebs statuisset, omnes Quirites tenerentur." Sedert dien tijd verschilden lex en plebiscitum in wijze van totstandkoming, de rechtskracht van beide was gelijk, terwijl de plebiscita meer dan de leges tot de ontwikkeling van het privaat recht hebben bijgedragen.

Lex est quod populus jubet atque constituit. Plebiscitum est quod plebs jubet atque constituit. Plebs autem a populo eo distat, quod populi appellatione universi cives significantur, connumeratis etiam patriciis; plebis autem appellatione sine patriciis ceteri cives significantur; unde olim patricii dicebant plebiscitis se non teneri, quia sine auctoritate eorum facta essent; sed postea lex Hortensia lata est, qua cautum est ut plebiscita universum populum tenerent; itaque eo modo legibus exaequata sunt. Gajus, Inst. I § 3.

Lex est, quod populus Romanus senatore magistratu interrogante, veluti consule, constituebat. Plebi scitum est, quod plebs plebejo magistratu interrogante, veluti tribuno, constituebat. Plebs autem a populo eo differt, quo species a genere: nam appellatione populi universi cives significantur connumeratis etiam patriciis et senatoribus: plebis autem appellatione sine patriciis et senatoribus ceteri cives significantur. Sed et plebi scita lege Hortensia lata non minus valere quam leges coeperunt. § 4 I. de jure nat. (I, 2).

Atejus Capito, publici privatique juris peritissimus, quid „lex" esset, hisce verbis definivit: Lex, inquit, est generale jussum populi aut plebis, rogante magistratu. Gellius, N. A., X, 20 § 2.

Ait praetor: „Pacta conventa, quae neque dolo malo, neque adversus leges plebis scita senatus consulta decreta edicta principum, neque quo fraus cui eorum fiat, facta erunt, seryabo." Ulp. 1. 7 § 7 D. de pact. (II, 14).

Quae lex Aquilia plebiscitum est, cum eam Aquilius tribunus plebis a plebe rogaverit. Ulp. 1. 1 § 1 D. ad leg. Aquil. (IX, 2).

De behandeling eener wet was aan bepaalde vormen gebonden. Beginnen wij met hare voorbereiding (legem ferre). Het voorstel moest openlijk worden bekend gemaakt (promulgatio). Tusschen deze bekendmaking en den dag, voor de stemming bepaald, moest eene tusschenruimte van minstens drie nundina worden gelaten. Inmiddels kon het voorstel in voorloopige vergaderingen (conciones) worden besproken, en zoowel door den voorsteller als door andere voorstanders tegen de oppositie worden verdedigd (suadere, dissuadere). Nu volgde de behandeling van het voorstel in de wetgevende vergadering (legem rogare). In de comitiën werd oudtijds mondeling gestemd, later sedert de Lex Papiria (131 v. C.) schriftelijk en geheim; de stemming geschiedde met Ja (uti rogas) of Neen (antiquo legem) op de vraag van den magistraat: velitis jubeatis, Quirites, rogo. Als waarborg tegen verrassing verbood de Lex Caecilia Didia (98 v. C.) onderscheidene wetsvoorstellen te vereenigen ,,ne quid per saturam ferretur." Had de meerderheid zich voor het voorstel verklaard, dan werd deze uitslag verkondigd; dikwijls werd dan de wet op houten, later op koperen tafels openlijk ten toon gesteld (legem figere).

In den inhoud der wetten kan men drie deelen onderscheiden: 1o. de inleiding, praescriptio, bijv. bij de Lex Quinctia de aquae

ductibus (Bruns, t. a. p., bl. 115): T. Quinctius Crispinus consul populum jure rogavit populusque jure scivitin foro pro rostris aedis divi Julii pridie K. Julias. Tribus Sergia principium fuit, pro tribu Sex . . . . L. f. Virro primus scivit. Naar den voorstellenden magistraat wordt de wet gewoonlijk genoemd; 2°. de wet zelve, rogatio, zoo noodig in hoofdstukken verdeeld; 3°. de bepalingen tot bescherming der wet tegen, overtreding, sanctio, zie hierboven § 13.

Hoewel er een groot aantal leges, en vooral plebiscita, bekend is (ze dagteekenen zelfs nog uit den tijd van Claudius, Nero en Nerva), zoo bewegen zich de meeste daarvan op ander dan privaatrechtelijk gebied. De ontwikkeling van het Romeinsche privaat recht is niet in de eerste plaats aan deze rechtsbron te danken. Na de wet der 12 Tafelen vindt men geene wet, die, wat omvang of invloed betreft, in de verte met haar gelijkgesteld kan worden.

§ 17.

SENAATSBESLUITEN.

SENATUSCONSULTA.

Ofschoon Cicero (Topica, c. 5) de Senatusconsulta onmiddellijk na de Leges noemt onder de bronnen van het jus civile, was de Senaat toch aanvankelijk geene wetgevende vergadering. Hij adviseerde den magistraat bij de indiening van wetsvoorstellen. Zijne goedkeuring was een tijdlang noodig voor de geldigheid der plebisciten. Verder kwamen hem nog verschillende bevoegdheden toe ten aanzien van de wetten: hij kon eene tot stand gekomen wet wegens daaraan klevende gebreken voor ongeldig verklaren, hij kon de wetten uitleggen, hij kon van eene bestaande wet dispensatie verleenen. Als eigenlijke wetgever heeft echter de Senaat, in den tijd der Republiek, zich nauwelijks ooit gedragen. Eerst onder de Keizers treedt het Senaatsbesluit, met gelijke kracht, naast en weldra in plaats van de volkswet.

De verklaring, die de Instituten (§ 5 I. de jure nat. I, 2) en Pomponius van deze machtsuitbreiding geven, is even onjuist als het verhaal van Theophilus (op de zooeven aangehaalde Institutenplaats). Veeleer is de wetgevende macht van den Senaat te beschouwen als de vrucht van den naijver tusschen de partij der aanzienlijken en de volkspartij, als een uitvloeisel van de nieuwe orde van zaken, door Augustus in het leven geroepen. Het streven van den Senaat werd gesteund door de Keizers, die dit college een geschikt werktuig achtten om de wetgevende macht tot zich te trekken.

Quattuor omnino genera sunt, judices, in quibus per Senatum, more majorum, statuatur aliquid de legibus. Unum est ejusmodi, placere legem abrogari Alterum, quae lex lata esse dicatur, ea non videri populum teneri.... Tertium est de legum abrogationibus. Cic., Or. pro Cornelio (Fragmenten bij Asconius). Deinde quia difficile plebs convenire coepit, populus certe multo difficilius in

tanta turba hominum, necessitas ipsa curam rei publicae ad senatum deduxit: ita coepit senatus se interponere et quidquid constituisset observabatur, idque jus appellabatur senatus consultum. Pomp. 1. 2 § 9 D. de O. J. (I, 2).

Senatusconsultum est quod senatus jubet atque constituit, idque legis vicem optinet, quamvis fuerit quaesitum. Gajus, Inst. I § 4.

Non ambigitur senatum jus facere posse. Ulp. 1. 9 D. de legibus (I, 3).

De wetgeving door den Senaat vormt den overgang van de wetgeving door het volk tot de wetgevende macht van den Keizer. De Keizer had de gewoonte òf zelf, of door een vertegenwoordiger, zijne wetsvoordrachten in te leiden met een Boodschap (Oratio). Toen nu de Senaat meer en meer zijne zelfstandigheid verloor en zich zonder uitzondering bij die voorstellen neerlegde, begon men, in stede van het Senaatsbesluit, de Keizerlijke Boodschap als rechtsbron aan te halen. Eindelijk verdwijnt zelfs de formeele medewerking van den Senaat: sedert de derde eeuw komen er geene Senaatsbesluiten meer voor.

Ex his (sc. quaestoribus), sicut dicimus, quidam sunt qui candidati principis dicebantur quique epistulas ejus in senatu legunt. Ulp. l. 1 § 4 D. de off. quaest. (I, 13). Imperatoris Severi oratione prohibiti sunt tutores et curatores praedia rustica vel suburbana distrahere. Quae oratio in senatu recitata est Tertullo et Clemente consulibus idibus Juniis et sunt verba ejus hujusmodi: . . . Ulp. l. 1 pr., § 1 D. de reb. eor. (XXVII, 9).

Van de talrijke Senatusconsulta, ook over privaat recht, tusschen Augustus en Caracalla tot stand gekomen, zijn er enkele in den oorspronkelijken tekst voor ons bewaard, hetzij door inscripties, of door aanhalingen bij schrijvers; men vindt ze verzameld bij Bruns, t. a. p., bl. 160-202.

§ 18.

KEIZERLIJKE VERORDENINGEN. CONSTITUTIONES PRINCIPUM.

Met betrekking tot den invloed des Keizers op het privaat recht moet men een vroeger en een later tijdvak onderscheiden: de grens ligt ongeveer bij Diocletianus en Constantinus.

Toen Augustus de alleenheerschappij had verkregen, liet hij in schijn de oude vormen bestaan. Intusschen wist hij de meeste republikeinsche waardigheden in zijn persoon te vereenigen. Door eene lex regia de imperio werden niet in eens alle souvereiniteitsrechten door het volk aan den Keizer gedelegeerd, zooals de Justiniaansche bronnen het voorstellen, maar aan elken Keizer werden verschillende bevoegdheden en waardigheden opgedragen, o. a. uti quaecunque ex usu rei publicae majestateque divinarum humanarum publicarum privatarumque rerum esse censebit, ei agere facere jus potestasque sit (zie de Lex de imperio Vespasiani, bij Bruns, bl. 192). Aanvankelijk bleef het volk in de Comitiën vergaderen en zijne wetgevende macht uitoefenen; onder Augustus kwamen op die wijze de

ingrijpende Leges Julia et Papia Poppaea tot stand. Meer en meer maakte de Keizer zijne wetsvoorstellen aanhangig bij den Senaat (zie hierboven § 17). Doch, al trad hij nog niet als wetgever op, al spoedig werkte de Keizer zelfstandig in op de rechtsontwikkeling. Quod principi placuit, legis habet vigorem: utpote cum lege regia, quae de imperio ejus lata est, populus ei et in eum omne suum imperium et potestatem conferat. Quodcumque igitur imperator per epistulam et subscriptionem statuit vel cognoscens decrevit vel de plano interlocutus est vel edicto praecepit, legem esse constat. Haec sunt quas vulgo constitutiones appellamus. Ulp. 1. 1 pr., § 1 D. de const. princ. (I, 4).

Zijne constitutiones worden verdeeld in vier soorten:

1o. Edicta, algemeene verordeningen, die de Keizer als magistraat, krachtens zijn jus edicendi, uitvaardigt omtrent de wijze waarop hij het recht zal handhaven. Hij kan daardoor nieuw recht in het leven roepen, met verbindende kracht voor het geheele Rijk.

Et primo quidem temporibus divi Augusti, mox deinde Claudii edictis eorum erat interdictum, ne feminae pro viris suis intercederent. Ulp. 1. 2 pr. D. ad SC. Vellej. (XVI, 1).

2o. Decreta, vonnissen door den Keizer als rechter, hetzij in eersten aanleg, hetzij in hooger beroep, gewezen. Alleen voor zoover bij die uitspraken twijfelachtige rechtsvragen werden beslist, of nieuwe rechtsregels werden aangenomen, komen zij hier in aanmerking. Bekend is o. a. het decretum divi Marci, zie hieronder § 98. 3o. Rescripta, antwoorden gericht aan ambtenaren of particulieren, die zich met vragen omtrent rechtspunten tot den Keizer hebben gewend. Op de relationes of consultationes van den ambtenaar antwoordt de Keizer in den regel bij afzonderlijken brief (epistula); op de preces, libelli van den particulier wordt het bescheid aan den voet van het stuk zelf gesteld (subscriptio, adnotatio). Vooral sedert Hadrianus komt deze instelling in zwang. Meestal strekken de rescripten slechts om den aanvrager in te lichten over het geldende recht. Doch het komt ook voor, dat de Keizer op de aan hem voorgelegde feiten nieuw recht toepast.

Neque aequam neque usitatam

Impp. Severus et Antoninus AA. Modestino. rem desideras, ut aes alienum patris tui non pro portionibus hereditariis exsolvatis tu et frater coheres tuus, sed pro aestimatione rerum praelegatarum, cum sit explorati juris hereditaria onera ad scriptas heredes pro portionibus hereditariis, non pro modo emolumenti pertinere. Quod nec ipse ignorare videris, cum creditoribus secundum formam juris pro portione tua caveris. D. k. Jul. Cilone et Libone Conss. 1. 1 C. si cert. pet. (IV, 2).

Item inpuberem apud populum adoptari aliquando prohibitum est, aliquando permissum est; nunc ex epistula optimi imperatoris Antonini quam scripsit pontificibus, si justa causa adoptionis esse videbitur, cum quibusdam condicionibus permissum est. Apud praetorem vero, et in provinciis apud proconsulem legatumve, cujuscumque aetatis personas adoptare possumus. Gajus, Inst. I § 102. MODDERMAN-DRUCKER-TICHELAAR, Rom. recht. I. 4e druk. 3

« PreviousContinue »