Page images
PDF
EPUB
[ocr errors]

levert in zijn onlangs verschenen werk: Syrische Rechtsbücher, herausgegeben und übersetzt von Eduard Sachau, I, 1907.

ii. Lex Romana Visigothorum of Breviarium Alaricianum, een in het jaar 506 onder Alarik II, Koning der West-Gothen, vervaardigd wetboek, ten dienste van de in zijn Rijk wonende Romeinen. Bij de samenstelling zijn gebruikt de drie Codices en de latere constituties, de Instituten van Gajus en de Sententiae van Paulus; het slot vormt één fragment uit de Responsa van Papinianus. De plaatsen uit deze bronnen zijn verkort, maar overigens onveranderd opgenomen en van eene doorloopende aanteekening (interpretatio) voorzien. Ten aanzien der Instituten van Gajus staan evenwel tekst en interpretatio niet naast elkaar, maar is alleen eene verkorte bewerking in twee boeken die, naar het schijnt, reeds vroeger bij het onderwijs in gebruik was opgenomen. Deze lex Romana, het belangrijkste van de bij de Germanen tot stand gekomen wetboeken van Romeinsch Recht, werd, na den ondergang van het West-Gothische Rijk, door de Franken behouden. Voor zoover in het Westen van Europa het Romeinsche Recht werd gebruikt en toegepast, bleef deze verzameling de voornaamste bron, totdat zij sedert de elfde of twaalfde eeuw door de Justiniaansche wetboeken werd verdrongen. De talrijke handschriften zijn verwerkt in de uitgave van Hänel, Lips. 1849. In 1903 verscheen over dit wetboek het werk van Conrat: Breviarium Alaricianum, Römisches Recht im Fränkischen Reich.

kk. Lex Romana Burgundionum, een Bourgondisch wetboek voor de Romeinsche onderdanen van dat Rijk, in het begin der 6e eeuw samengesteld. Het putte uit dezelfde bronnen als het West-Gothische wetboek, heeft echter veel minderen omvang. De oorspronkelijke woorden der bronnen zijn in dit werk niet behouden; ook is het Romeinsche recht met het inheemsche vermengd. De naam Papianus, die vroeger aan dit wetboek werd gegeven, is ontstaan, doordien het in sommige handschriften onmiddellijk volgt op de Lex Romana Visigothorum en men het opschrift van de laatste rubriek van dit wetboek aanzag voor den titel van het volgende. Toen de Franken het Bourgondische Rijk veroverden, maakte deze Lex Romana plaats voor de West-Gothische. Zij is uitgegeven door Bluhme, 1863 (Monumenta Germ. hist., leges t. III, bl. 579 vlg.).

ll. Edictum Theodorici, door Theodorik, Koning der Oost-Gothen, omstreeks het jaar 500 uitgevaardigd, niet alleen voor zijne Romeinsche onderdanen, maar ook voor de Oost-Gothen zelf bestemd. Het bestaat uit 155 onsamenhangende hoofdstukken, ontleend aan de drie Codices, de latere constituties en de Sententiae van Paulus. Deze bronnen zijn echter zoo misvormd, dat het werk van weinig belang is voor de kennis van het Romeinsche Recht. Toen Justinianus Italië had veroverd, werd het door diens wetboeken verdrongen. Het is eveneens uitgegeven door Bluhme (t. a. p., V, bl. 145 vlg.).

mm. Over de Justiniaansche rechtsverzameling, voor ons de belangrijkste van alle, en over het Grieksch-Romeinsche recht, zie hieronder §§ 27 en vlg.

§ 5. LITERATUUR.

Het mag onnoodig geacht worden, hier eene opsomming te geven van de talrijke leer- en handboeken over Romeinsch recht en zijne geschiedenis, van de menigvuldige monographieën en verhandelingen over bijzondere onderwerpen, tot die vakken behoorende, of van de tijdschriften, die geheel of gedeeltelijk aan de studie van het Romeinsche Recht zijn gewijd. Voldoende zij het, te verwijzen naar eenige nieuwere werken, waarin de literatuur in ruime mate wordt aangegeven.

Voor de rechtsgeschiedenis komen in aanmerking:

Danz, Lehrbuch der Geschichte des römischen Rechts, 2e druk, 2 deelen, 1871-1873.

Esmarch, Römische Rechtsgeschichte, 3e druk, 1888.

Padelletti, Lehrbuch der Römischen Rechtsgeschichte, Duitsche uitgave, bewerkt door v. Holtzendorff, 1879.

Schulin, Lehrbuch der Geschichte des Römischen Rechtes, 1889. Karlowa, Römische Rechtsgeschichte, deel 1 en 2, 1885-1902 (onvoltooid).

Voigt, Römische Rechtsgeschichte, 3 deelen, 1892-1902.

Pernice, Marcus Antistius Labeo, Römisches Privatrecht im 2. Jahr-I hunderte der Kaiserzeit, I 1873; II, 1878; II, 1, 2e druk, 1895; II, 2, 2e druk, 1900; III, 1, 1892.

Eene eigenaardige plaats nemen in:

v. Jhering, Geist des römischen Rechts auf den verschiedenen Stufen seiner Entwicklung, 3 deelen (onvoltooid); le deel, 6e druk, 1907; 2e deel, 5e druk, 1894 en 1899; 3e deel 5e druk, 1907.

Cuq, Les institutions juridiques des Romains, l'ancien droit, I, 2e druk, 1904; II, 1902.

Van de uitwendige rechtsgeschiedenis geeft een beknopt overzicht: Bruns, Geschichte und Quellen des Römischen Rechts, in Holtzendorff's Encyklopädie der Rechtswissenschaft (in den 6en druk, 1904, bewerkt door Lenel). Eene beknopte behandeling vindt men ook bij Kipp, Geschichte der Quellen des Römischen Rechts, 2e druk, 1903. Uitvoeriger is het werk van Krüger, Geschichte der Quellen und Litteratur des Römischen Rechts, 1888, als onderdeel van Binding's Systematisches Handbuch der Deutschen Rechtswissenschaft.

Onder de Instituten"-werken, waarin eene korte uiteenzetting van het Justiniaansche recht wordt verbonden met eene historische behandeling, verdienen vooral te worden genoemd:

Puchta, Cursus der Institutionen, 10e druk (door Krüger), 2 deelen, 1893.

Baron, Geschichte des Römischen Rechts. I. Institutionen und Civilprozess, 1884.

Salkowski, Lehrbuch der Institutionen und der Geschichte des Römischen Privatrechts, 9e druk, 1907.

Leonhard, Institutionen des Römischen Rechts, 1894.

Sohm, Institutionen des Römischen Rechts, 11e druk, 1903.

Von Czyhlarz, Lehrbuch der Institutionen des Römischen Rechtes, 7e en 8e druk, 1905.

Serafini, Istituzioni di diritto romano comparato al diritto civile patrio, 7e druk, 2 deelen, 1899.

Eenigzins uitvoeriger is:

Girard, Manuel élémentaire de droit romain, 4e druk, 1906.

Op breeder schaal zijn aangelegd de volgende „Pandekten"-werken, waarin dan ook eene meer volledige opgave der literatuur voorkomt: v. Savigny, System des heutigen Römischen Rechts, 8 deelen, 1840-1849; als vervolg: das Obligationenrecht, 2 deelen, 1851–1853 (onvoltooid).

Puchta, Pandekten, 12e druk (door Schirmer), 1877.

v. Keller, Pandekten. Vorlesungen, aus dem Nachlasse des Verfassers, 2e druk (door Lewis), 1866.

V. Vangerow, Lehrbuch der Pandekten, 7e druk, 3 deelen, 1863-1869.

Arndts, Lehrbuch der Pandekten, 13e druk (door Pfaff en Hofmann), 1886.

Windscheid, Lehrbuch des Pandektenrechts, (9e druk, unter vergleichender Darstellung des deutschen bürgerlichen Rechts, bearb. von Th. Kipp), 1906, 3 deelen.

Brinz, Lehrbuch der Pandekten, 2e druk, 4 deelen, 1873-1892. Dernburg, Pandekten, 7e druk, 3 deelen, 1902, 1903.

Bekker, System des heutigen Pandektenrechts, tot dusver 2 deelen, 1886-1889.

Baron, Pandekten, 9e druk, 1896.

Regelsberger, Pandekten, I, 1893 (in Binding's Handbuch). Goudsmit, Pandekten-Systeem, 2 deelen, 1866-1880 (onvoltooid). Onder de tijdschriften zijn meer in het bijzonder aan het Romeinsche recht gewijd:

Zeitschrift der Savigny-Stiftung für Rechtsgeschichte. Romanistische Abtheilung (sedert 1880 vervolg van de Zeitschrift für Rechtsgeschichte). Bullettino dell' Istituto di diritto romano (sedert 1888).

Vermelding verdient hier ook het Vocabularium jurisprudentiae Romanae editum jussu instituti Savigniani, waarvan eenige afleveringen zijn verschenen.

§ 6. ORDE VAN BEHANDELING.

Het stelsel van Gajus (Inst. I § 8), gevolgd in de Instituten. van Justinianus (§ 12 Inst. de jure nat. I, 2), bestaat uit drie

hoofddeelen: Omne jus, quo utimur, vel ad personas pertinet vel ad res vel ad actiones.

Het eerste gedeelte, het personenrecht, beschouwt den mensch als subject van rechten; het bepaalt zijne rechtsbevoegdheid en zijne bekwaamheid om te handelen. Verschillende onderscheidingen komen daarbij ter sprake: 1o. de menschen zijn vrij of slaaf (pr. Inst. de jure pers. I, 3); 20. de vrijen zijn òf zelfstandig of afhankelijk, aan eens anders gezag onderworpen (verg. pr. Inst. de his qui sui I, 8); 3o. de zelfstandige vrijen zijn òf ten volle bevoegd van hunne rechten gebruik te maken, òf zij staan onder voogdij of curateele (pr. Inst. de tut. I, 13). Dit gedeelte vormt den inhoud van het Eerste Boek der Instituten.

Het tweede gedeelte handelt over zaken als rechtsobjecten, over de rechten die de personen kunnen hebben op zaken, en over de wijzen, waarop die rechten verkregen worden en verloren gaan. Het systeem steunt hier op de onderscheiding tusschen lichamelijke en onlichamelijke zaken (pr. Inst. de reb. incorp. II, 2; § 6 Inst. de usu et hab. II, 5) en op de verdeeling der wijzen van verkrijging onder bijzonderen en onder algemeenen titel (§ 6 Inst. per quas pers. nob. adq. II, 9; pr. Inst. de leg. II, 20). Zoo worden achtereenvolgens besproken: de eigendom, de rechten op eens anders zaak, het erfrecht met inbegrip van de legaten, de verbintenissen (Boek 2; Boek 3; Boek 4, Tit. 1-5 der Instituten).

Het derde gedeelte handelt over de middelen, die de personen hebben om hunne rechten te handhaven en te beschermen tegen stoornis (Boek 4, Titel 6 en volg.).

Hoewel dit systeem zich door eenvoudigheid aanbeveelt en ook ten deele op juiste grondslagen berust, voldoet het toch niet aan de eischen der wetenschap. De wijze, waarop het in de Instituten is uitgewerkt, laat bovendien veel te wenschen. Zoo wordt in den regel slechts het ontstaan en te niet gaan der rechtsbetrekkingen, niet hun aard en inhoud behandeld. Zoo worden verschillende gewichtige rechtsinstellingen niet te behoorlijker plaatse, onvolledig of in het geheel niet besproken. Vandaar, dat men tegenwoordig vrij algemeen een systeem van het privaatrecht volgt, dat in hoofdzaak op het volgende neerkomt.

Het privaatrecht stelt zich ten doel, de betrekkingen te regelen tusschen de menschen onderling en hunne verhouding tot de begrensde deelen der onvrije natuur buiten den mensch. Naarmate van den verschillenden aard dier betrekkingen onderscheidt men nu: A. Familierecht, regeling van de betrekkingen, waarin de menschen tot elkander staan ten gevolge van huwelijk en afstamming of hunne kunstmatige nabootsing: familiebetrekkingen.

B. Vermogensrecht, regeling van de betrekkingen, waarin de mensch, ter bevrediging zijner behoeften, staat

MODDERMAN-DRUCKER-TICHELAAR, Rom. recht. I. 4e druk.

2

I. tot de zaken, die hij, geheel of gedeeltelijk, rechtstreeks aan zijne heerschappij heeft onderworpen (Zakenrecht), of

II. tot andere menschen, die zich jegens hem tot vermogensrechtelijke praestatiën hebben verbonden (Verbintenissenrecht).

Eindelijk heeft het recht ook nog de vraag te beantwoorden, wat het lot zal zijn van het vermogen, als het subject is gestorven. Het samenstel van regels, daartoe betrekkelijk, vormt het Erfrecht.

Aan de behandeling van de vier genoemde onderdeelen: Familierecht, Zakenrecht, Verbintenissenrecht en Erfrecht pleegt men intusschen. een Algemeen gedeelte te laten voorafgaan. Daarin worden eensdeels onderscheidene begrippen en regels ontwikkeld, die in alle, of althans in de meeste deelen van het privaatrecht eene rol spelen. Anderdeels komen enkele onderwerpen van algemeenen aard ter sprake, die niet uitsluitend tot het privaatrecht behooren, maar toch bij de behandeling daarvan moeilijk kunnen worden gemist.

Naar aanleiding van het voorafgaande rangschikken wij onze stof. in deze volgorde :

BOEK I. ALGEMEEN GEDEELTE.

Hoofdst. 1. Hoofdst. 2. Tit. 3-8).

Hoofdst. 3. Tit. 1 en 2).

Over het recht in het algemeen (Inst. Boek I, Tit. 1 en 2).
Over de personen of rechtssubjecten (Inst. Boek I,

Over de zaken of rechtsobjecten (Inst. Boek II,

Hoofdst. 4. Over het ontstaan en te niet gaan van rechten in het algemeen.

Hoofdst. 5. Over de, bescherming en handhaving der rechten (Inst. Boek IV, Tit. 6—16).

BOEK II. BIJZONDER GEDEELTE.

Hoofdst. 1.

Familierecht (Inst. Boek I, Tit. 9-26).

Hoofdst. 2. Zakenrecht (Inst. Boek II, Tit. 1-9).

Hoofdst. 3. Verbintenissenrecht (Inst. Verbintenissenrecht (Inst. Boek III, Tit. 13-29; Boek IV, Tit.

1-5).

Hoofdst. 4. Erfrecht (Inst. Boek II, Tit. 10-25; Boek III, Tit. 1-12).

« PreviousContinue »