Page images
PDF
EPUB

niet in staat is (zie bijv. hieronder II, § 155); zoo ook, waar de waarde der zaak op geene andere wijze is vast te stellen. De rechter kan echter een maximum bepalen, waarboven de eischer niet zal mogen gaan; hij kan ook eene overdreven waardeering inkorten.

Sive nostrum quid petamus sive ad exhibendum agatur, interdum quod intersit agentis solum aestimatur, veluti cum culpa non restituentis vel non exhibentis punitur: cum vero dolus aut contumacia non restituentis vel non exhibentis, quanti in litem juraverit actor. Paul. 1. 2 D. de in lit. jur. (XII, 3).

Plane interdum et in actione stricti judicii in litem jurandum est, veluti si promissor Stichi moram fecerit et Stichus decesserit, quia judex aestimare sine relatione jurisjurandi non potest rem quae non extat. Marcian. 1. 5 § 4 D. eod. In actionibus in rem et in ad exhibendum et in bonae fidei judiciis in litem juratur. Sed judex potest praefinire certam summam, usque ad quam juretur: licuit enim ei a primo nec deferre. — Item et si juratum fuerit, licet judici vel absolvere vel minoris condemnare. Marcian. 1. 5 pr., § 1, § 2 D. eod.

HOOFDSTUK IV.

OVER HET ONTSTAAN EN HET TE NIET
GAAN VAN RECHTEN.

Totum autem jus consistit aut in adquirendo aut in conservando aut in minuendo: aut enim hoc agitur quemadmodum quid cujusque fiat, aut quemadmodum quis rem vel jus suum conservet, aut quomodo alienet aut amittat. Ulp. 1. 41 D. de legibus (I, 3).

§ 70. ONTSTAAN, VERANDERING EN TE NIET GAAN VAN RECHTEN

IN HET ALGEMEEN.

Men zegt, dat een recht (in subjectieven zin) wordt verkregen, wanneer de voorwaarden zijn verwezenlijkt, waaronder de rechtsorde eene zekere bevoegdheid of een zeker samenstel van bevoegdheden aan een bepaalden persoon toekent. Het recht verandert of gaat te niet, wanneer de voorwaarden aanwezig zijn, waaraan de rechtsorde verandering of opheffing dier bevoegdheden verbindt (zie nader hieronder I, §§ 92 en 93).

De verkrijging van een recht door een bepaalden persoon gaat niet noodwendig samen met het ontstaan van dat recht: het kan immers reeds aan een ander hebben toebehoord; eveneens sluit verlies van het recht door den rechthebbende absoluten ondergang van dat recht niet in zich.

De voorwaarden voor het verkrijgen van een recht zijn de volgende: 1o. dat het subject bevoegd is tot die verkrijging;

2o. dat het voorwerp van het recht daartoe geschikt is; 3o. dat er iets heeft plaats gehad, waaraan de rechtsorde vestiging van het recht des verkrijgers vastknoopt;

4o. dat deze een redelijk, zij het ook niet juist een geldelijk belang heeft bij dat recht.

Nadere toelichting is noodig met betrekking tot het derde punt.

Het geheel der feiten, waaraan het objectieve recht zeker gevolg verbindt, noemen de Duitschers den Thatbestand. Deze bestaat uit één of meer feiten, rechtsfeiten (juristische, rechtsbegründende, rechtserzeugende Thatsachen) geheeten.

Deze rechtsfeiten zijn van verschillenden aard; men onderscheidt: 1o. handelingen, wilsuitingen van privaatpersonen, en wel: a. geoorloofde, in overeenstemming met de rechtsorde verrichte: rechtshandelingen;

b. ongeoorloofde, in strijd met de rechtsorde verrichte;

2o. toevallige gebeurtenissen, zooals bijv. geboorte, dood, tijdsverloop, ontstaan van een eiland, aanspoeling (zie hieronder II, § 151). Waar voor de verkrijging van een recht eene vrijwillige handeling van den verkrijger niet vereischt wordt, daar zegt men, hoewel minder nauwkeurig, dat het recht op grond der wet (ipso jure, lege, tacite) wordt verkregen.

Qui semel aliqua ex parte heres exstitit, deficientium partes etiam invitus excipit, id est tacite ei deficientium partes etiam invito adcrescunt. Gajus 1. 53 § 1 D. de A. v. O. H. (XXIX, 2).

Wij bespreken nu in §§ 72-90 de rechtshandelingen, in § 91 de ongeoorloofde handelingen. Wat de toevallige gebeurtenissen aangaat, zoo behandelen wij in § 94 alleen den invloed van den tijd. Het is ondoenlijk, alle rechtsfeiten op te sommen; voor een deel komen zij in verschillende hoofdstukken ter sprake.

Vooraf gaan nog eenige algemeene opmerkingen.

Voor het intreden van een rechtsgevolg is nu eens een enkel rechtsfeit voldoende, dan weder moeten twee of meer rechtsfeiten samengaan, hetzij gelijktijdig of achtereenvolgens; voor de verkrijging eener erfenis bijv. is noodig het bestaan van een testament, de dood van den erflater, de aanvaarding door den erfgenaam; zoo eischt de verjaring (zie hieronder II, § 149) de aanwezigheid van verschillende rechtsfeiten.

Niet altijd brengen rechtsfeiten onmiddellijk een stellig rechtsgevolg teweeg. Vaak blijft het van latere gebeurtenissen afhankelijk, of en welk rechtsgevolg zal te voorschijn treden. In den tusschentijd bestaat er dan een onzekere, zwevende toestand.

Si ab hostibus captus fuerit parens, quamvis servus hostium fiat, tamen pendet jus liberorum propter jus postliminii: quia hi, qui ab hostibus capti sunt, si reversi fuerint, omnia pristina jura recipiunt. Idcirco reversus et liberos habebit in potestate, quia postliminium fingit eum qui captus est semper in civitate fuisse: si vero ibi decesserit, exinde, ex quo captus est pater, filius sui juris fuisse videtur. Ipse quoque filius neposve si ab hostibus captus fuerit, similiter dicimus propter jus postliminii jus quoque potestatis parentis in suspenso esse ... § 5 I. quib. mod. jus pot. (I, 12).

Cum servus legatur, et ipsius servi status et omnium, quae personam ejus attingunt, in suspenso est. Nam si legatarius reppulerit a se legatum, numquam ejus fuisse videbitur: si non reppulerit, ex die aditae hereditatis ejus MODDERMAN-DRUCKER-TICHELAAR, Rom. Recht I, 4e druk.

11

intellegetur. Secundum hanc regulam et de jure eorum, quae per traditionem servus acceperit aut stipulatus fuerit, deque his, quae legata ei vel donata fuerunt, statuetur, ut vel heredis vel legatarii servus singula gessisse existimetur. Julian. 1. 86 § 2 D. de legat. I. (XXX).

Gewoonlijk werken rechtsfeiten alleen voor de toekomst, doch somtijds geldt de regel, dat de rechtsgevolgen moeten worden beschouwd als reeds vroeger te zijn ontstaan; men spreekt dan van terugwerkende kracht.

Heres quandoque adeundo hereditatem jam tunc a morte successisse defuncto intellegitur. Florentin. 1. 54 D. de A. v. O. H. (XXIX, 2).

Het Romeinsche Recht maakt dikwijls gebruik van fictiën, ten deele een gevolg van de eigenaardige plaats, die de Praetor inneemt (zie hierboven § 19). De rechtsorde verbindt dan aan een zeker feit een rechtsgevolg, door het zoo voor te stellen, alsof niet dat feit, maar een ander heeft plaats gevonden, of ook wel door te fingeeren, dat, naast het werkelijk bestaande, nog andere feiten aanwezig zijn; zie Gajus, Inst. IV §§ 34-38, en hierboven § 38 over de fictie der Lex Cornelia.

§ 71. SOORTEN VAN VERKRIJGING.

Een recht wordt verkregen òf op oorspronkelijke (originaire) wijze, wanneer de verkrijger zijn recht niet ontleent aan een ander (zoo bij toeëigening, verjaring), òf op afgeleide (derivatieve) wijze, wanneer de verkrijger zijn recht wèl afleidt van een ander (bijv. bij levering ten gevolge van verkoop, bij erfopvolging). In het eerste geval is het recht van den verkrijger geheel zelfstandig; in het tweede is zijn recht afhankelijk van het recht van hem, van wien hij het zijne verkreeg. Men spreekt in het laatste geval in het algemeen van eene opvolging (successio), van een opvolger (successor) en een voorganger of auteur (auctor).

Opvolging is niet bij alle rechten mogelijk. Zij is uitgesloten bij familierechten, bij de rechten van vruchtgebruik en gebruik, enz. De oorspronkelijke verkrijging gaat niet altijd gepaard met ontstaan van het recht; als men bijv. door verjaring een recht verwerft, kan het zijn, dat het recht vroeger reeds bestaan heeft; toch is er eene oorspronkelijke wijze van verkrijging, omdat er geen band bestaat tusschen het vroegere recht en het latere: er heeft wel plaats eene op elkaar volging, maar geene opvolging.

Omgekeerd kan de verkrijging eene afgeleide zijn, al heeft het nu verworven recht vroeger nooit als zelfstandig recht bestaan; bijv. indien de eigenaar een servituut of pandrecht vestigt op zijn eigendom: zoogenaamde constitutieve verkrijging (in tegenstelling van de translatieve).

Quod nostrum non est, transferemus ad alios: veluti is qui fundum habet, quamquam usum fructum non habeat, tamen usum fructum cedere potest. Paul. 1. 63 D. de usu fr. (VII, 1).

Overal waar sprake is van eene afgeleide wijze van verkrijging, treedt de opvolger in de rechten van den voorganger. Hij heeft in den regel bestaan er uitzonderingen (zie § 14 I. de usuc. II, 6)? geen beter, geen meer omvattend recht dan zijn auteur; het recht blijft bij hem onderworpen aan alle lasten en beperkingen, waaraan het bij den auteur onderworpen was. Anders is het met die beperkingen, welke alleen den persoon van den voorganger betroffen. Bij eigendomsoverdracht bijv. wordt de verkrijger niet verbonden door de persoonlijke verplichtingen, die de vorige eigenaar ten aanzien van de overgedragene zaak had op zich genomen: deze verbinden alleen den persoon, die de verbintenis aanging, maar beperken niet het eigendomsrecht zelf.

Nemo plus juris ad alium transferre potest, quam ipse haberet. Ulp. 1. 54 D. de R. J. (L, 17).

Non debeo melioris condicionis esse, quam auctor meus, a quo jus in me transit. Paul. 1. 175 § 1 D. eod.

Traditio nihil amplius transferre debet vel potest ad eum qui accipit, quam est apud eum qui tradit. Si igitur quis dominium in fundo habuit, id tradendo transfert, si non habuit, ad eum qui accipit nihil transfert. Quotiens autem dominium transfertur, ad eum qui accipit tale transfertur, quale fuit apud eum qui tradit: si servus fuit fundus, cum servitutibus transit, si liber, uti fuit: et si forte servitutes debebantur fundo qui traditus est, cum jure servitutium debitarum transfertur. Si quis igitur fundum dixerit liberum, cum traderet, eum qui servus sit, nihil juri servitutis fundi detrahit, verumtamen obligat se debebitque praestare quod dixit. Ulp. 1. 20 pr., § 1 D. de A. R. D. (XXXXI, 1). Qui fundum fruendum vel habitationem alicui locavit, si aliqua ex causa fundum vel aedes vendat, curare debet, ut apud emptorem quoque eadem pactione et colono frui et inquilino habitare liceat: alioquin prohibitus is aget cum eo ex conducto. Gajus 1. 25 § 1 D. loc. (XIX, 2).

Lucius Titius promisit de fundo suo centum milia modiorum frumenti annua praestare praediis Gaji Seji: postea Lucius Titius vendidit fundum additis verbis his: quo jure quaque condicione ea praedia Lucii Titii hodie sunt, ita veneunt itaque habebuntur": quaero, an emptor Gajo Sejo ad praestationem frumenti sit obnoxius. Respondit emptorem Gajo Sejo secundum ea quae proponerentur obligatum non esse. Scaev. 1. 81 § 1 D. de contr. empt. (XVIII, 1).

Qui tibi hereditatem vendidit, antequam res hereditarias traderet, dominus earum perseveravit et ideo vendendo eas aliis dominium transferre potuit. Sed quoniam contractus fidem fregit, ex empto actione conventus quod tua interest praestare cogitur. Alex. 1. 6 C. de her. vel act. vend. (IV, 39).

De opvolging wordt onderscheiden in:

1o. bijzondere, opvolging onder bijzonderen titel, successio in rem, in singularum rerum dominium, en

2o. algemeene, opvolging onder algemeenen titel, successio per universitatem, successio in universum jus.

« PreviousContinue »