Page images
PDF
EPUB

kunnen behoeden. Men blijve bij den wettelijken term, men gebruike de woorden der Wet zelve. Men vrage den schuldenaar: Erkent gij de overdragt," of wel " den cessionaris als uwen schuldeischer," of doe hem schrifte

lijk de overdragt aannemen."

"

"

Vooral dient het woord "beloven" vermeden te worden. Moge het formele 'promittere" alleen den Romeinen bekend zijn geweest, ook heden ten dage zal ieder in het gebruik van dit woord het sluiten eener nienwe overeenkomst zien.

Mogt er later geschil over eene cessie ontstaan en had de praktijk in de verrigte handelingen niet voldoende het gebied der novatie vermeden, de Regtbank zou, haars ondanks, Art. 1457 of 1458 B. W. moeten toepassen en, wegens de duidelijke bepaling der Wet, aan de goede trouw geene bescherming kunnen verleenen. Maar zou men van hem, die op deze wijze schade leed, niet moeten getuigen: Habet quod sibi imputet ?"

Wij willen niet eindigen, dan, na met een enkel woord de zachte en welwillende kritiek van hen te hebben ingeroepen, die ons Proefschrift mogten inzien.

Slechts een gedeelte van het leerstuk der cessie werd door ons behandeld. Hoe meer wij ons onderwerp leerden kennen, des te beter zagen wij in, dat eene volledige behandeling meerderen tijd en grootere krachten vereischen, dan die, waarover wij mogten beschikken. Ook zelfs voor het behandelde gedeelte maken wij geene aanspraak op

volledigheid. Het is niet de arbeid van een' priester der wetenschap, maar van hem, die nog maar korten tijd het heiligdom van Themis mogt betreden en nog niet eens de laatste wijding heeft ontvangen.

Moge dit Proefschrift alleen worden beschouwd als eene verzameling van fragmenten uit een schoon en uitgebreid geheel; moge het alleen de aandacht vestigen op een onderwerp, hetwelk dagelijks toeneemt én in omvang én in belangrijkheid voor de Maatschappij, dan zullen wij onze moeite ruimschoots beloond achten!

BIJLAGE.

Arrest gewezen door den Hoogen Raad der Nederlanden, den 25sten Junij 1858. (Weekblad van het Regt, Maandag 12 Julij 1858, No. 1972).

OVERDRAGT VAN SCHULDVORDERINGEN.

RES INTER ALIOS.

BETEEKENING.

De latere beteekening eener vroegere overdragt kan geene verandering brengen in de verpligting van den schuldeischer, om aan den cessionaris, ten wiens aanzien de eerste beteekening heeft plaats gehad, de schuld uit te betalen.

In het geding tusschen den cessionaris en den schuldeischer, kan de geldigheid eener vroegere cessie van den vorspronkelijken schuldeischer op eenen anderen cessionaris niet worden uitgemaakt.

A. M. NATHAN, eischer, procureur Mr. J. C. FRANÇOIS,

tegen

den Staat der Nederlanden, verweerder, procureur Mr.

J. G. A. CLANT.

De Hooge Raad enz.

Gehoord de adv.-gen. GREGORY, namens den proc.-gen., in zijne conclusie, strekkende tot ontzegging der ingestelde vordering, met veroordeeling van den eischer in de kosten;

Overwegende, ten aanzien der daadzaken, dat de eischer den Staat der Nederlanden heeft gedagvaard tot betaling van ƒ 17,375 met de interessen sedert den dag der dagvaarding, zijnde het bedrag van hetgeen de aannemer P. DE RIJKE, ter zake daarbij vermeld, van den Staat zoude hebben te vorderen, welke schuldvordering door den aannemer aan den eischer was overgedragen bij twee acten van cessie van den 8 Maart 1855, beide den 25 Junij 1856 van wege den eischer aan den Staat beteekend; dat echter reeds den 18 Junij 1856 van wege H. S. DE JONG aan den Staat der Nederlanden was beteekend eene, den 16 Junij bevorens door denzelfden aannemer aan hem gedane, cessie van al de toen nog onbetaalde aannemingspenningen, door den Staat der Nederlanden verschuldigd en op grond daarvan, door den verweerder bij antwoord is geweigerd de voldoening der ingestelde vordering;

O., wat het regt betreft: dat uit de bepaling, vervat in de tweede zinsnede van art. 668 B. W., volgt, dat van het oogenblik van de beteekening der overdragt aan den schuldenaar, deze wordt schuldenaar van den beteekenaar en alzoo is verpligt hem als zijn' schuldeischer te erkennen;

dat derhalve de latere beteekening eener vroegere overdragt hierin geene verandering kan te weeg brengen; dat diensvolgens de schuldenaar is onbevoegd, den lateren be

teekenaar, uit hoofde van de vroegere dagteekening der aan hem gedane overdragt, de schuld te voldoen, en dat daarmede vervalt de, door den eischer in de eerste plaats aangevoerde, grond zijner bestrijding der door den Staat gedane weigering, dat, namelijk, ook ten aanzien van den schuldenaar zoude gelden eene vroegere overdragt, al werd zij hem ook later beteekend;

O., wat betreft des eischers subordinate bewering, dat de tusschen P. DE RIJKE en H. S. DE JONG geslotene overeenkomst en de daarbij gedane overdragt zouden zijn onbestaanbaar, dat deze overeenkomst is aangegaan tusschen partijen, vreemd aan dit regtsgeding; dat derhalve de geldigheid der acte en de bestaanbaarheid der daarbij gedane overdragt in dit geding niet kunnen worden uitgemaakt, en dat alzoo ook deze tweede bewering van den eischer in dit geding tusschen hem en den Staat niets kan afdoen;

O., dat alzoo de ingestelde vordering is ongegrond; Ontzegt den eisch en veroordeelt den eischer in de kosten. (Gepleit voor den eischer Mr. D. VAN ECK, en voor den verweerder Mr. J. C. FABER VAN RIEMSDIJK.)

« PreviousContinue »