Page images
PDF
EPUB

DE BEDEVAARTEN

IN DEN OUDEN TIJ D.

DE NEDERLANDSCHE BEDEVAARTEN IN HET ALGEMEEN

EN DIE NAAR JERUSALEM IN HET BIJZONDER.

De Syon exibit lex, et verbum Domini de Jerusalem.

Isaiae II. 3. Michae IV. 2.

Een den mensch ingeschapen gevoel van afhankelijkheid van Hooger Macht, leidde reeds in den overouden tijd de schreden van Grieken en Romeinen naar dikwijls ver afgelegen tempels der goden, dewijl men meende dat het gebed hartelijker en meer oprecht wezen kon, dat het daarom eerder verhooring zou vinden, zoo het werd opgezonden in eene plaats welke door lieflijke herinneringen dierbaar was of naar de meening des volks eene zekere wijding had ontvangen. Menigvuldige voorbeelden vinden wij daarvan bij de klassieke schrijvers. ') Ook in het Oude Testament leest men, hoe de aarts vader Jacob, te Bethel eene gelofte deed, er later uit dankbaarheid jegens Jehova met al zijne lieden heentrok en een altaar daar oprichtte. En in I Koningen X, 3, waar Samuel tot Saul zegt, dat

1) Herodotus IV, 33. Thucydides III, 104, § 3. Pausanias I, 31, 2. Strabo V. Cicero in Verrem IV, 43, § 93-94. IV ̧ 46, § 103. IV, 48-49, 106-108. Zie ook Tacitus, De moribus Germanorum c. 39, 40.

Bijdragen Gesch, Bisd. v. Haarlem Xle Deel.

I.

hij drie mannen zal ontmoeten die opwaarts gaan tot God te Bethel" vinden wij bevestigd, dat Bethel de bedevaartplaats van het uitverkoren volk Gods gebleven is.

Tengevolge van het gebod aan Moses (Deut. XVI. 16) moesten alle mannelijke Israelieten drie malen in elk jaar voor God verschijnen in de plaats welke de Heer zou uitkiezen: daarin vindt zijn oorsprong, de opgang der Joden naar Jerusalem, waarvan men meermalen in de H. Schrift melding ziet maken ') en ieder weet, dat eenmaal Jesus in zijne teere jeugd bij dergelijke bedevaart te Jerusalem achterbleef en eerst na drie dagen in den tempel werd wedergevonden.

Zoo nu bij de Joden van het oude verbond Jerusalem de plaats bij uitnemendheid was om te aanbidden, ligt het voor de hand, dat onder de nieuwe wet de Christenen reeds zeer vroeg werden aangetrokken tot de stad waar het mysterie der Verlossing was volbracht en welke alom door zoete herinneringen aan onzen Heer Jesus Christus was geheiligd. Het bleef niet slechts bij wenschen maar men begaf er zich metterdaad ook heen, en die bedevaarten werden allengkens uitgebreid tot velerlei plaatsen zoowel in het heilige Land, als in Rome waar de zetel der R. Kath. kerk door Petrus was gevestigd, en verder overal heen, waar de bodem nog week was van het bloed der geloofsgetuigen van Christus of de roem van de machtige werken der heiligen voortleefde.

De H. Hieronymus (A° 331-† 30 Sept. 420) wordt gerekend onder de eersten, die van pelgrimstochten naar Jerusalem gewag maken. Hij verhaalt van het groot aantal Bisschoppen, Martelaren en christelijke redenaars, die sedert de Hemelvaart van Jesus tot op den tijd dat hij schreef naar Jerusalem waren gekomen, dewijl zij meen

1) Joannes IV, 21. XII, 12. Handelingen VIII, 27.

den, niet vroom genoeg te zijn, minder wetenschap te bezitten, niet voldoende van den geest Gods doordrongen. te wezen, tenzij ze Christus op die plaats hadden aangebeden, waar voor het eerst het Evangelie des vredes, van het Kruis is gepredikt. ') De H. Hieronymus kon met zoo veel gezag spreken', dewijl hij-zelf die bedevaart had volbracht en in het heilige land, te Bethlehem, zijne vaste woonstede had genomen.

Ik meen hiermede genoegzaam het overoud herkomen der bedevaarten te hebben aangetoond en zal later allicht de gelegenheid vinden meer uitvoerig over verschillende bijzonderheden te spreken.

Wie eene bedevaart ondernam werd bij menschen heugenis een Pelgrim genoemd (latijn: Peregrinus) en de tochtzelf heette eene Pelgrimagie (latijn: Peregrinatio). Dat woord Pelgrim had oudtijds niet alleen de engere beteekenis van bedevaartganger, maar de meer algemeene van vreemdeling, reiziger, zwerver, 2) (van peregre, per agrum). Zoo leest men:

VULGATA.

Levit. XXIV. 16. Sive ille civis, sive peregrinus fuerit. Ruth. I. 1. Abijtque homo de Beth-lehem Juda, ut peregrinaretur in regione Moabitide.

II Corinthen V. 8. Audentes igitur semper, et scientes quoniam dum sumus in corpore, peregrinamur a Domino.

1) Epist. XVII. Cap. 6.

BIJBEL van WILLEM VORSTER-
MAN, Antwerpen 1542.
Gelijck dye vremdelinck, so sal

oock dye ingheboren zijn.
Ende een man van Bethlehem
Juda, trock wandelen inder
Moabiten landt.

Wij verkoenen ons, ende hebben eenen goeden wille vreemt te wesen vanden lichaem, ende teghenwoordich te wesen bij den Heere.

2) Menigvuldig zijn de plaatsen in den Bijbel, waar deze woorden in de aangeduide beteekenis voorkomen; o. a. Genesis XLVII, 9. Matth. XXVII, 7. Lucas XV, 13. XXIV, 18. II Corinthen VIII, 19. I Petr. II, 11.

De pelgrimagien werden onderscheiden in groote en kleinere. De groote waren die naar Jerusalem, Rome en St. Jacob in Galicien '), de kleinere waren dezulken, welke naar later vermaard geworden heiligdommen werden ondernomen. Want, naar gelang de Katholieke kerk door verloop van tijd meer vrome mannen en vrouwen die in deugd hadden uitgeblonken in de rij van hare heiligen opnam en overblijfselen welke tot Jesus Christus, Zijne moeder, de martelaren enz. waren terug te brengen, vooral na de kruistochten over westelijk Europa verspreid raakten, in diezelfde mate nam het getal der bedevaartplaatsen en bedevaarten toe en werd de gelegenheid ruimer, zich eene meer volkomen vergiffenis van zondenstraffen te verwerven of de voorspraak der vrienden Gods zekerder te verkrijgen. Het volksgeloof toch meent, en daar dient met eenigen nadruk op gewezen te worden, dat vooral pelgrimagien, zoo zij met een rouwmoedig hart worden ondernomen en volbracht, bij uitnemendheid geschikt zijn om de geestelijke gunsten, waarvan zoo even gesproken is, op eene afdoende wijze te verwerven en dat vooral dit middel dienen kan om groote zonden uit te wisschen.

Zoo de pelgrimagien tweeërlei waren, de pelgrims werden in drie soorten verdeeld en wel 1° stervenden, die hunne laatste rustplaats in een of ander heiligdom hadden gekozen; 2° degenen, die de bedevaartplaatsen uit zuivere godsvrucht bezochten, 3° boetelingen, wien het verrichten van eene bedevaart als straf was opgelegd, of die haar uit vrijen wil ondernamen om vergiffenis van hunne zonden te verwerven. 2)

1) Ook Santiago de Compostella = Sint Jacob de Apostel. Zie Isaac Taylor. Words and places: or etymological illustrations of history, ethnology, and geography. 1865. p. 345.

2) Du Cange Glossarium, in voce Peregrinantes.

Hier kunnen nog bijgevoegd worden de lieden, die ter kwijting van geloften ten tijde van gevaren, tot herstel van eene geknakte gezondheid of ter genezing van lichamelijke kwalen, een pelgrimstocht gingen verrichten. Meermalen schonken zij aan de kerk of kapel waar zij meenden hun behoud te hebben gevonden, namaaksels van die ledematen waarin zij geleden hadden, b. v. oogen, handen, voeten en dergelijken, van goud of zilver vervaardigd, welke ex voto's genoemd en gewoonlijk aan het gewelf opgehangen werden. ')

Ook verhaalt de H. Augustinus van een gebruik onder de pelgrims, om wonderbare genezingen, welke op de in bedevaart bezochte graven der martelaren, aan hen waren geschied, in schrift te brengen en die boekjes ter stichting, aan het volk ter lezing te geven of te doen voorlezen. 2)

Het gewaad der pelgrims bestond in een korten onderrok reikende tot over de heupen, en sluitende om het middellijf met een gordel. Daaraan hing ter zijde de pelgrimsflesch, veelal bestaande uit een uitgeholden kalabas of pompoen. Een groote rozenkrans of paternoster werd over den rechter schouder gedragen, en over het ondergewaad een tot aan de knieen reikende bruinen of grauwen mantel met breeden kraag (pellerien), waarop drie groote schelpen (zoogenaamde St. Jacobsschelpen) waren vastgehecht. De pelgrim droeg een grooten hoed met drie dergelijke schelpen van onderen tegen den breeden rand en hield in de hand een langen staf van boven eindigende in een knop of kruis, van onderen in eene punt, en waaraan ruim halverwege een kogel, somtijds ook de

1) Bij storm op zee werd er door de schepelingen geloot wie hunner, in geval van redding, eene bedevaart zou ondernemen naar een of meer heiligen aan den wal. Busken Huet, Het Land van Rembrand II, 2, blz. 256. 2) De Civitate Dei. Liber XXII. Cap. 8.

« PreviousContinue »